ECLI:NL:RBZWB:2025:4732

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 4434
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een navorderingsaanslag schenkbelasting in verband met kruislings schenken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen een navorderingsaanslag schenkbelasting beoordeeld. De inspecteur had een navorderingsaanslag opgelegd voor een schenking van € 100.800 in 2018, waarbij de eerder verleende eigenwoningvrijstelling was teruggenomen. De rechtbank behandelt de beroepsgronden van belanghebbende en concludeert dat de navorderingsaanslag terecht is opgelegd. De inspecteur had in 2023 ontdekt dat er een verband bestond tussen schenkingen van de vader en oom van belanghebbende, wat leidde tot de conclusie dat er sprake was van kruislings schenken. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht heeft geconcludeerd dat de schenkingen in samenhang bezien de eigenwoningvrijstelling doorkruisen, wat betekent dat de navorderingsaanslag gerechtvaardigd was. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, en de navorderingsaanslag blijft in stand. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4434

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 12 april 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een navorderingsaanslag schenkbelasting opgelegd ter zake van een schenking in 2018 van € 100.800. Daarbij heeft de inspecteur de eerder verleende eigenwoningvrijstelling teruggenomen.
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de navorderingsaanslag schenkbelasting ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde, vergezeld van [naam 1] (de tante van belanghebbende), en namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2].

Feiten

2. [naam 2], de vader van belanghebbende, heeft op 7 augustus 2012 een schenking van € 22.000 aan belanghebbende gedaan. In de aangifte schenkbelasting ter zake van deze schenking is een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling als bedoeld in artikel 33, aanhef en onder 5, van de Successiewet 1956 (tekst 2012). De inspecteur heeft de vrijstelling conform de ingediende aangifte verleend.
2.1.
[naam 3], de nicht van belanghebbende, heeft op 6 april 2018 de woning aan [adres 1] in [plaats 2] gekocht van haar ouders.
2.2.
De vader van belanghebbende heeft op 1 november 2018 € 100.800 aan de nicht van belanghebbende geschonken.
2.3.
[naam 4], de oom van belanghebbende, heeft op 2 november 2018 € 100.800 aan belanghebbende geschonken.
2.4.
In de aangiften schenkbelasting ter zake van de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018 wordt een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen woning als bedoeld in artikel 33, aanhef en onder 5 en 7 van de Successiewet 1956 (de eigenwoningvrijstelling).
2.5.
De vader van belanghebbende heeft op 12 december 2018 een schenking van € 100.800 aan belanghebbende gedaan. In de aangifte schenkbelasting ter zake van deze schenking is een beroep gedaan op de eigenwoningvrijstelling. De inspecteur heeft de eigenwoningvrijstelling ter zake van deze schenking niet verleend aan belanghebbende op grond van artikel 82a, tweede lid, van de Successiewet 1956.
2.6.
Belanghebbende heeft op 28 maart 2019 een woning aan [adres 2] in [plaats 1] gekocht.
2.7.
De inspecteur heeft op 5 november 2020 de definitieve aanslag schenkbelasting ter zake van de schenking op 2 november 2018 aan belanghebbende opgelegd en de eigenwoningvrijstelling verleend conform de ingediende aangifte.
2.8.
De inspecteur heeft bij brief van 17 oktober 2023 aan belanghebbende het voornemen geuit om een navorderingsaanslag schenkbelasting aan haar op te leggen. In de brief is – voor zover hier van belang – het volgende vermeld:
“Op basis van deze informatie concludeer ik dat er geen sprake was van een
schenking van de heer [naam 4] aan u, maar van een schenking op grond van een derdenbeding van de heer [naam 2] aan u. Uit de feiten leid ik af dat de heer [naam 2] en de heer [naam 4] zijn overeengekomen om te schenken elk aan het kind van de ander. Partijen zijn dit overeengekomen met als doel om hun eigen kind te bevoordelen. Ik beschouw de eerstgenoemde schenking daarom niet als een schenking van [naam 4] aan u, maar als een schenking van de heer [naam 2] aan u. Aangezien u al eerder gebruik heeft gemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling over een schenking van de heer [naam 2] in 2012, kan voor de schenking van 2 november 2018 geen gebruik worden gemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling ten behoeve van de eigen
woning.”

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of de navorderingsaanslag schenkbelasting terecht en tot aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
3.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de navorderingsaanslag terecht aan belanghebbende opgelegd
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

Nieuw feit?
4. Op grond van artikel 16, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) kan, indien enig feit grond oplevert voor het vermoeden dat een aanslag ten onrechte achterwege is gelaten of tot een te laag bedrag is vastgesteld, de inspecteur de te weinig geheven belasting navorderen. Een feit, dat de inspecteur bekend was of redelijkerwijs bekend had kunnen zijn, kan geen grond voor navordering opleveren, behoudens in de gevallen waarin de belastingplichtige ter zake van dit feit te kwader trouw is. Op de inspecteur rust de bewijslast aannemelijk te maken dat aan de eisen van dit artikel is voldaan.
4.1.
Partijen houdt verdeeld of de inspecteur voor de correctie van de eigenwoningvrijstelling beschikt over een nieuw feit dat grond voor navordering oplevert.
4.2.
De inspecteur stelt dat hij voor de correctie van de eigenwoningvrijstelling beschikt over een nieuw feit dat de navordering rechtvaardigt. Daartoe voert de inspecteur aan dat hem pas in 2023, tijdens de behandeling van een aangifte schenkbelasting ter zake van de schenking op 12 december 2018 aan belanghebbende, duidelijk werd dat er een verband bestaat tussen de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank beschikt de inspecteur ten aanzien van de correctie van de eigenwoningvrijstelling over een nieuw feit dat navordering rechtvaardigt en heeft de inspecteur geen ambtelijk verzuim begaan. De rechtbank acht aannemelijk dat de inspecteur pas in 2023, tijdens de behandeling van een aangifte schenkbelasting ter zake van de schenking op 12 december 2018, op de hoogte is geraakt van het mogelijke verband tussen de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018. De rechtbank acht aannemelijk dat de familieband tussen de schenkers van de schenkingen op 2 november 2018 en 12 december 2018 in samenhang bezien met de omvang van die schenkingen voor de inspecteur aanleiding was tot nader onderzoek. Uit de processtukken kan niet worden afgeleid dat de informatie over de schenking op 1 november 2018 aan de nicht van belanghebbende al eerder, dus ook niet ten tijde van het opleggen van de primitieve aanslag schenkbelasting ter zake van de schenking op 2 november 2018, in het (fiscale) dossier van belanghebbende aanwezig was (of aanwezig had moeten zijn). De inspecteur is in beginsel niet verplicht tot het raadplegen van (digitale) dossiers die door hem of door een andere inspecteur zijn aangelegd voor andere belastingplichtigen of andere belastingen, ook niet als de mogelijkheid bestaat dat daarin gegevens worden aangetroffen die voor het regelen van de aanslag van belang kunnen zijn. [1]
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank was de inspecteur in dit geval dus niet verplicht het belastingdossier te raadplegen van de nicht van belanghebbende, [naam 3]. De omstandigheid dat de vader van [naam 3] (dus de oom van belanghebbende) een schenking heeft gedaan aan belanghebbende, maakt nog niet dat de inspecteur bij het opleggen van de primitieve aanslag schenkbelasting aan belanghebbende het dossier van [naam 3] had moeten raadplegen om te bezien of de nicht van belanghebbende ook een gelijksoortige schenking had ontvangen maar dan van de ouders van belanghebbende.
4.5.
Het voorgaande neemt niet weg dat onder bijzondere omstandigheden het dossier van een belastingplichtige (in dit geval: belanghebbende) onvolledig moet worden geacht omdat de ten aanzien van een andere belastingplichtige (in dit geval: [naam 3]) bevoegde inspecteur heeft nagelaten dat dossier aan te (doen) vullen. Dergelijke bijzondere omstandigheden doen zich hier niet voor.
4.6.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de inspecteur formeel bevoegdelijk heeft nagevorderd. De rechtbank beoordeelt hierna of de inspecteur ook materieel terecht heeft nagevorderd.
Fiscaalrechtelijke (her)kwalificatie?
4.7.
Artikel 33, aanhef en sub 5, onder letter c, en sub 7, SW 1956 (tekst 2018) bepaalt:
“Van schenkbelasting is vrijgesteld, hetgeen wordt verkregen:
5° door een kind van de ouders, tot een bedrag van € 5.363, met dien verstande dat dit bedrag voor een kind tussen 18 en 40 jaar voor één kalenderjaar wordt verhoogd, mits op deze verhoogde vrijstelling in de aangifte een beroep wordt gedaan, tot een bedrag van:
(…)
c. € 100.800, onder bij ministeriële regeling te stellen voorwaarden, indien het bedrag een schenking ten behoeve van een eigen woning betreft;”
4.8.
De eigenwoningvrijstelling geldt per schenker. Indien een begiftigde van verschillende schenkers € 100.800 ontvangt voor de eigen woning, geldt de vrijstelling van € 100.800 voor ieder van die schenkingen. [2]
4.9.
Bij de verruiming van de eigenwoningvrijstelling en later bij de behandeling van het Belastingplan 2016 is aandacht gevraagd voor de mogelijkheid van het zogenoemde kruislings schenken. Hieronder werd verstaan het geval waarin een ouder in plaats van € 201.600 aan zijn kind te schenken, aan dit kind een bedrag van € 100.800 schenkt en dit kind via een derde alsnog € 100.800 ontvangt, omdat de ouder aan het kind van die derde ook € 100.800 schenkt onder de voorwaarde dat die derde op zijn beurt € 100.000 aan het kind van de ander schenkt. [3]
4.10.
Volgens het bepaalde in artikel 1, zevende lid, van de Successiewet 1956 moet, voor zover hier van belang, onder schenking worden verstaan de gift, bedoeld in artikel 7:186, tweede lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW). Volgens artikel 7:186, tweede lid, van het BW wordt als gift aangemerkt iedere handeling die er toe strekt dat degene die de handeling verricht, een ander ten koste van eigen vermogen verrijkt.
4.11.
De inspecteur stelt dat in dit geval een fiscaalrechtelijke kwalificatie [4] van de feiten dient plaats te vinden of fiscaalrechtelijke herkwalificatie op basis van fraus legis dient plaats te vinden. De rechtbank verstaat het standpunt van de inspecteur zo dat op grond van één van beide standpunten de schenking verkregen van de oom van belanghebbende een schenking was van, of moet worden gezien als eigenlijk afkomstig van, de vader van belanghebbende. Dit omdat belanghebbende de schenking heeft ontvangen van de oom, terwijl het kind van deze oom eenzelfde schenking op bijna hetzelfde moment heeft ontvangen van de vader van belanghebbende, aldus nog steeds de inspecteur.
4.12.
Daartegenover voert belanghebbende aan dat het binnen haar familie niet ongewoon is om bedragen van gelijke omvang te schenken zonder tegenprestatie, dat de gezondheidssituatie van haar tante het tijdstip van de schenking aan haar heeft beïnvloedt waardoor beide schenkingen kort na elkaar hebben plaatsgevonden en dat haar vader enkele jaren later ook een schenking aan haar neef heeft gedaan, waardoor haar nicht en haar neef per saldo meer hebben ontvangen dan zijzelf.
4.13.
De rechtbank gaat er om redenen van efficiëntie bij het volgende veronderstellenderwijs van uit dat civiel-juridisch daadwerkelijk een schenking van de oom van belanghebbende aan belanghebbende heeft plaatsgevonden. [5]
4.14.
De rechtbank overweegt dat uit de wettekst en daaraan ten grondslag liggende wetsgeschiedenis volgt dat het doel en de strekking van de (verruimde) eigenwoningvrijstelling voor het onderhavige jaar inhoudt dat deze vrijstelling op door ouders gedane schenkingen aan hun kinderen, slechts eenmalig toepassing vindt. En wel op de in één kalenderjaar gedane schenkingen tot een maximum van € 100.800 (met de voor het onderhavige geval niet van belang zijnde mogelijkheid van spreiding van deze vrijstelling over drie opeenvolgende kalenderjaren op grond van artikel 33a, tweede lid, SW 1956). Verder is expliciet in de wetsgeschiedenis aan de orde gekomen dat indien een begiftigde van verschillende schenkers € 100.800 ontvangt voor de eigen woning, de vrijstelling van € 100.800 voor ieder van die schenkingen geldt. Daarbij is aan de orde geweest dat de wetgever de mogelijkheid van het kruislings schenken ongewenst acht. Het is dus al van meet af aan duidelijk dat de wetgever kruislings schenken niet heeft gewild. [6]
4.15.
De rechtbank overweegt dat de gegeven feiten en rechtshandelingen erop duiden dat ten aanzien van de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018 in samenhang bezien sprake is van de door de wetgever ongewenst geachte vorm van kruislings schenken. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat de vermogensverschuivingen in omvang exact gelijk aan elkaar zijn (beide € 100.800), binnen familieverband, dat deze binnen een tijdsbestek van slechts één dag hebben plaatsgevonden en dat beide schenkingen ertoe strekten gebruik te maken van de eigenwoningvrijstelling.
4.16.
Gelet op het geheel van feiten en omstandigheden heeft de inspecteur naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat tussen de schenkingen op 1 november 2018 en 2 november 2018 afstemming heeft plaats hebben tussen vader en oom in de zin van en kort gezegd ‘ik schenk aan jouw kind, met de bedoeling dat jij dan aan mijn kind schenkt’. Dit zodat en met het doel dat ieder kind (nichten van elkaar) ongeveer € 200.000 onbelast konden ontvangen voor de aankoop van een woning. Dit kruislings schenken brengt mee dat in het onderhavige geval doel en strekking van de Successiewet 1956 wordt doorkruist, nu daardoor tweemaal aanspraak wordt gemaakt op de eigenwoningvrijstelling die per ouder-kindrelatie slechts éénmaal kan worden benut. De inspecteur heeft daarom terecht, op basis van fiscale herkwalificatie, nagevorderd.
4.17.
Voor dat geval is niet in geschil dat de navorderingsaanslag juist is berekend.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de navorderingsaanslag schenkbelasting ter zake van de schenking in 2018 in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 21 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Zie in zelfde zin Hoge Raad 27 oktober 2023, ECLI:NL:HR:2023:1343.
2.Vgl. Brief van de Staatssecretaris van Financiën van 31 oktober 2013,
3.Vgl. Nota naar aanleiding van het verslag,
4.Vgl. Hoge Raad 15 december 1999, ECLI:NL:HR:1999:AA3862.
5.Zie hierover ook de conclusie van A-G Koopman van 11 oktober 2024, ECLI:NL:PHR:2024:1055, punt 5.34.
6.Ibid., punt 8.6.