In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag schenkbelasting heeft opgelegd voor een schenking van haar ouders op 25 januari 2021. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat zij eerder in 2017 al gebruik had gemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling. Belanghebbende stelt dat de schenking uit 2017 herroepen is, wat volgens haar betekent dat zij recht heeft op de eigenwoningvrijstelling voor de schenking in 2021. De rechtbank behandelt de vraag of de herroeping van de schenking uit 2017 terugwerkende kracht heeft en of dit invloed heeft op de toepassing van de eigenwoningvrijstelling in 2021.
De rechtbank concludeert dat de inspecteur de eigenwoningvrijstelling terecht heeft geweigerd. De rechtbank oordeelt dat, zelfs als er sprake was van een herroeping van de schenking in 2017, dit niet betekent dat de eerder toegepaste eenmalige verhoogde vrijstelling niet meer van toepassing is. De rechtbank wijst erop dat de herroeping van de schenking in 2017, voor zover deze rechtsgeldig is, niet leidt tot een terugwerkende kracht voor fiscale doeleinden. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur terecht heeft geweigerd de eigenwoningvrijstelling toe te passen, omdat de herroeping van de schenking in 2017 om fiscale redenen heeft plaatsgevonden. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag schenkbelasting in stand blijft en dat zij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.