ECLI:NL:RBZWB:2025:4735

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 juli 2025
Publicatiedatum
21 juli 2025
Zaaknummer
BRE - 24 _ 8356
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toepassing eigenwoningvrijstelling en herroeping schenking in belastingrechtelijke context

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die een aanslag schenkbelasting heeft opgelegd voor een schenking van haar ouders op 25 januari 2021. De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard, omdat zij eerder in 2017 al gebruik had gemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling. Belanghebbende stelt dat de schenking uit 2017 herroepen is, wat volgens haar betekent dat zij recht heeft op de eigenwoningvrijstelling voor de schenking in 2021. De rechtbank behandelt de vraag of de herroeping van de schenking uit 2017 terugwerkende kracht heeft en of dit invloed heeft op de toepassing van de eigenwoningvrijstelling in 2021.

De rechtbank concludeert dat de inspecteur de eigenwoningvrijstelling terecht heeft geweigerd. De rechtbank oordeelt dat, zelfs als er sprake was van een herroeping van de schenking in 2017, dit niet betekent dat de eerder toegepaste eenmalige verhoogde vrijstelling niet meer van toepassing is. De rechtbank wijst erop dat de herroeping van de schenking in 2017, voor zover deze rechtsgeldig is, niet leidt tot een terugwerkende kracht voor fiscale doeleinden. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur terecht heeft geweigerd de eigenwoningvrijstelling toe te passen, omdat de herroeping van de schenking in 2017 om fiscale redenen heeft plaatsgevonden. Het beroep van belanghebbende wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de aanslag schenkbelasting in stand blijft en dat zij geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/8356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 21 juli 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende,

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 8 november 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag schenkbelasting voor een schenking van haar ouders op 25 januari 2021 opgelegd naar een belaste verkrijging van € 68.396 (€ 75.000 minus de jaarlijkse vrijstelling die in 2021 € 6.604 bedroeg).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 3 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, [naam 1] (de broer van belanghebbende), de gemachtigde, en namens de inspecteur mr. [inspecteur] .

Feiten

2. Belanghebbende en haar broer hebben in 2017 van hun ouders een schenking van ieder € 10.000 ontvangen. Zij hebben voor deze schenkingen aangifte schenkbelasting gedaan. In deze aangifte is een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling als bedoeld in artikel 33, aanhef en onderdeel 5, van de Successiewet 1956 (wettekst 2017). Verder is in de aangiften aangegeven dat het geen herroepelijke schenking betreft.
2.1.
Belanghebbende en haar broer hebben voor de schenking in 2017 een schenkingsovereenkomst overgelegd waarin - voor zover hier van belang - het volgende staat vermeld:
"Op 27 november 2017 hebben [naam 2] en [naam 3] (schenkers) aan hun kinderen [naam 4] en [naam 5] (ontvangers) een schenking gedaan ten bedrag van € 10.000,00 per persoon, die dezen hebben aanvaard, onder de volgende voorwaarden:
  • De schenking is herroepbaar indien dit noodzakelijk mocht blijken.
  • Dit bedrag valt niet in een gemeenschap van goederen en blijft bij een eventuele boedelscheiding aan [naam 4] en [naam 5] toebehoren."
2.2.
De inspecteur heeft vervolgens aanslagen schenkbelasting aan belanghebbende en haar broer opgelegd. Daarbij heeft de inspecteur de eenmalig verhoogde vrijstelling toegepast. De aanslagen schenkbelasting 2017 resulteren in een te betalen bedrag van nihil.
2.3.
Op 25 januari 2021 hebben belanghebbende en haar broer opnieuw een schenking van hun ouders ontvangen van ieder € 75.000 ten behoeve van de eigen woning. Belanghebbende en haar broer hebben voor deze schenkingen aangifte schenkbelasting gedaan. In de aangiften hebben belanghebbende en haar broer een beroep gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling als bedoeld in artikel 33, aanhef en onderdeel 5, onder c, van de Successiewet 1956 (wettekst 2021, de eigenwoningvrijstelling).
2.4.
De inspecteur heeft bij de vaststelling van de onderhavige aanslag schenkbelasting de toepassing van de eigenwoningvrijstelling geweigerd omdat belanghebbende voor de schenking in 2017 al gebruik heeft gemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling.
2.5.
In de bezwaarfase tegen de onderhavige aanslag schenkbelasting heeft belanghebbende een verklaring van herroeping van de schenking uit 2017 overgelegd. In deze verklaring staat - voor zover hier van belang - het volgende vermeld:
"Stellen vast dat [naam 2] en [naam 3] op 27-11-2017 een herroepelijke schenking hebben gedaan van € 10.000,00 aan hun kinderen [naam 4] en [naam 5] .
Op 25-01-2021 doen zij een schenking t.b.v. de aflossing c.q. aanpassing van hun woning voor een bedrag van €75.000,00. Aangezien deze schenking niet herroepen kan worden i.v.m. het investeren in de woning en [naam 2] en [naam 3] eventueel in de toekomst extra geld nodig hebben, komen zij overeen dat de schenking van 27-11-2017 omgezet wordt in een renteloze lening welke opeisbaar is als [naam 2] en [naam 3] dit bedrag voor hun eigen verzorging nodig mochten hebben.
OP eerste verzoek van [naam 2] en/of [naam 3] betalen [naam 4] en [naam 5] het gevraagde bedrag totomaximaal € 10.000,00 terug."

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur terecht de toepassing van de eigenwoningvrijstelling heeft geweigerd voor de schenking in 2021. De rechtbank beoordeelt meer specifiek of de omstandigheid dat in 2017 al een beroep is gedaan op de eenmalig verhoogde vrijstelling, ertoe leidt dat in 2021 de eigenwoningvrijstelling niet meer kan worden toegepast.
3.1.
De rechtbank is van oordeel dat de inspecteur de eigenwoningvrijstelling terecht heeft geweigerd voor de schenking in 2021. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Motivering

4. Tussen partijen is uitsluitend in geschil of de in het jaar 2017 toegepaste eenmalige verhoogde vrijstelling in de weg staat aan toepassing van de eigenwoningvrijstelling voor de schenking in 2021.
4.1.
Belanghebbende beantwoordt die vraag ontkennend. Daartoe stelt zij dat de schenking uit 2017 is herroepen, en dat die herroeping terugwerkende kracht heeft. Om die reden bestaat er volgens belanghebbende in 2021 recht op toepassing van de eigenwoningvrijstelling. De rechtbank begrijpt die stelling zo dat belanghebbende aanvoert dat de herroeping ertoe leidt dat de eenmalig verhoogde vrijstelling in 2021 niet meer is gebruikt en zij dus in 2021 deze vrijstelling alsnog, in de vorm van de eigenwoningvrijstelling, volledig kan benutten.
4.2.
De inspecteur betwist dat de eigenwoningvrijstelling in 2021 kan worden toegepast. Enerzijds wijst de inspecteur erop dat de herroeping van de schenking in 2017 geen terugwerkende kracht heeft en om die reden het beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling niet herleeft. Anderzijds voert de inspecteur aan dat ook de goedkeuring van de staatssecretaris [1] niet kan leiden tot een hernieuwd beroep op de eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling, aangezien de herroeping om fiscale redenen heeft plaatsgevonden.
4.3.
De rechtbank stelt in haar beoordeling voorop dat partijen het er niet over eens zijn dat in 2017 een herroepelijke schenking heeft plaatsgevonden. De inspecteur ontleent aan de verklaringen in de aangiften schenkbelasting van belanghebbende en haar broer voor de schenkingen in 2017 dat de schenkingen niet herroepbaar waren. Volgens de inspecteur is de overgelegde schenkingsovereenkomst achteraf opgemaakt en onjuist. Belanghebbende stelt dat de schenkingen in 2017 met een herroepingsclausule zijn gedaan en dat de aangiften schenkbelasting voor de schenkingen in 2017 door een kennis zijn ingediend, die niet op de hoogte was van de herroepingsclausule.
4.4.
De rechtbank laat in het midden of in 2017 een herroepelijke schenking heeft plaatsgevonden en dus kort gezegd dat ofwel de aangifte fout is gedaan want daarin is opgenomen dat de schenking niet herroepbaar was, dan wel dat de schenkingsovereenkomst niet in lijn met de werkelijkheid is opgemaakt. Al zou sprake zijn van herroeping van de schenking in 2017, voor zover die rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, brengt dat namelijk niet mee dat die schenking met terugwerkende kracht voor fiscale doeleinden teniet is gedaan. Het belastbare feit, de destijds gedane schenking, blijft ook na herroeping bestaan. [2] Dus zelfs als er sprake was van een herroeping, is er geen reden om de destijds voor de schenking in 2017 vastgestelde aanslag te vernietigen. Dat betekent dat daarmee ook de destijds toegepaste eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling op die schenking in stand is gebleven. Belanghebbende kan daarom op basis van de wet niet nog een keer een beroep doen op de eenmalig verhoogde vrijstelling.
4.5.
Voor dat geval doet belanghebbende een beroep op goedkeurend beleid. Voor herroepelijke schenkingen heeft de staatssecretaris goedgekeurd dat als de schenking wordt herroepen door de ouder om andere dan fiscale redenen, de herroepen schenking voor de toepassing van de eenmalig verhoogde vrijstelling helemaal wordt weggedacht, en in het geval van een nieuwe schenking (nogmaals) een geslaagd beroep op de eenmalig verhoogde vrijstelling – zoals de eigenwoningvrijstelling – kan worden gedaan. [3]
4.6.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende niet heeft betwist dat er in dit geval fiscale motieven aan de herroeping van de schenking, voor zover die al rechtsgeldig heeft plaatsgevonden, ten grondslag lagen. Ter zitting is namens belanghebbende gesteld dat er door een verhuizing van de ouders naar een aangepaste woning meer geld is vrijgekomen voor het doen van een schenking aan de kinderen en dat de eerder gedane schenkingen ter zake van het doen van een grotere schenking moesten worden herroepen. Het herroepen en dan direct een groter bedrag schenken, kan behoudens bijzondere omstandigheden die niet zijn aangevoerd, logischerwijs alleen zijn ingegeven door fiscale redenen. Belanghebbende kan daarom geen geslaagd beroep doen op voornoemd goedkeurend beleid van de staatssecretaris omdat dat alleen ziet op gevallen waarin het herroepen niet is ingegeven door fiscale redenen.
4.7.
Gelet op voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de in het jaar 2017 toegepaste eenmalige verhoogde vrijstelling in de weg staat aan toepassing van de eigenwoningvrijstelling in 2021.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag schenkbelasting in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgt belanghebbende het griffierecht niet terug en krijgt zij ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. V.A. Burgers, rechter, in aanwezigheid van mr. F.E.M. Houben, griffier, op 21 juli 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Als bedoeld in de brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 9 april 2018,
2.Vgl. rechtsoverweging 2.4.1 van het arrest van de Hoge Raad van 10 januari 2020, ECLI:NL:HR:2020:1.
3.Zie brief van de Staatssecretaris van Financiën aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal van 9 april 2018,