In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 21 juli 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst behandeld. De inspecteur had een aanslag schenkbelasting opgelegd ter zake van een schenking die op 15 november 2020 had plaatsgevonden. De belanghebbende had eerder in 2007 en 2019 ook schenkingen ontvangen van haar vader en had daarbij gebruik gemaakt van de eenmalig verhoogde vrijstelling van de Successiewet. De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende recht heeft op een hogere eigenwoningvrijstelling, waarbij zij de beroepsgronden van de belanghebbende in overweging neemt. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op een hogere eigenwoningvrijstelling, omdat de wetgeving dit niet toestaat. De rechtbank wijst erop dat de wetgever de gevolgen van het overgangsrecht heeft onderkend en geen aanleiding heeft gezien om in gevallen zoals dat van de belanghebbende de mogelijkheid voor een 'inhaalschenking' te bieden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de aanslag schenkbelasting in stand blijft. De belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.