ECLI:NL:RBZWB:2025:4766

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
22 mei 2025
Publicatiedatum
23 juli 2025
Zaaknummer
BRE 24/4720 GEMWT
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van bezwaarschrift wegens gebrek aan belanghebbendheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedateerd 22 mei 2025, wordt het bezwaarschrift van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst, dat zijn handhavingsverzoek om op te treden tegen het gebruik van watergangen in de Kruispolder had afgewezen. De rechtbank oordeelt dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit oordeel is gebaseerd op het feit dat eiser op een afstand van zes kilometer van de gedempte watergangen woont en geen zicht heeft op deze watergangen. De rechtbank concludeert dat eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervindt van de demping van de watergangen, waardoor hij niet kan worden aangemerkt als belanghebbende. Eiser had aangevoerd dat hij regelmatig in de Kruispolder verblijft en dat hij zich inzet voor de bescherming van het landschap en de natuur, maar de rechtbank oordeelt dat deze algemene belangen niet voldoende zijn om hem als belanghebbende te kwalificeren. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en er wordt geen griffierecht of proceskostenvergoeding toegekend.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/4720 GEMWT

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 mei 2025 in de zaak tussen

[eiser] , uit [plaats] , eiser

en

Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hulst

(gemachtigde: [gemachtigde] ).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de niet-ontvankelijkheid van het bezwaarschrift van eiser. Het college heeft eiser niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaren, omdat hij volgens het college geen belanghebbende is. Eiser is het hiermee niet eens. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank het bestreden besluit van 5 april 2024.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat geen sprake is van een voldoende objectief, actueel, eigen en persoonlijk belang. Eiser is daarom geen belanghebbende. Eiser krijgt dus geen gelijk; het beroep is ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Inleiding: feiten en procesverloop

2. Eiser heeft op 24 oktober 2023 een handhavingsverzoek bij het college ingediend. Eiser verzoekt het college om op te treden tegen het gebruik van watergangen op twee percelen in de Kruispolder, Hontenisse [perceel 1] en [perceel 2] , in strijd met de bestemming ‘Water’ in het bestemmingsplan “Buitengebied Hulst”. De watergangen zijn namelijk (gedeeltelijk) gedempt.
2.1.
Bij het primaire besluit van 23 januari 2024 beslist het college tot afwijzing van het verzoek om handhaving. Hiertegen heeft eiser bezwaar gemaakt.
2.2.
Bij het bestreden besluit van 5 april 2024 heeft het college het bezwaar van eiser niet-ontvankelijk verklaard. Het college stelt dat eiser geen belanghebbende is in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Volgens het college kan eiser geen gevolgen van enige betekenis ondervinden van het dempen van de watergangen, omdat hij op een afstand van zes kilometer van de gedempte watergangen woont en daar geen zicht op heeft. Daarnaast is volgens het college geen sprake van een rechtstreeks betrokken belang.
2.3.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. In beroep stelt eiser dat hij wel belanghebbende is.
2.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.5.
De rechtbank heeft het beroep op 3 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser en namens het college [gemachtigde] .
2.6.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

3. In artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
3.1.
Alleen wie een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang heeft dat rechtstreeks betrokken is bij het bestreden besluit, is belanghebbende. Wie rechtstreeks feitelijke gevolgen ondervindt van een activiteit die het besluit – zoals een bestemmingsplan of een vergunning – toestaat, is in beginsel belanghebbende bij dat besluit. [1] Het criterium “gevolgen van enige betekenis” van de activiteit is een correctie op dit uitgangspunt. Zonder gevolgen van enige betekenis heeft iemand geen persoonlijk belang bij het besluit. Hij onderscheidt zich dan onvoldoende van anderen. Om te bepalen of er gevolgen van enige betekenis voor de woon-, leef- of bedrijfssituatie van iemand zijn, kijkt de rechtbank naar de factoren afstand tot, zicht op, planologische uitstraling van en milieugevolgen (onder andere geur, geluid, licht, trilling, emissie, risico) van de activiteit die het besluit toestaat. Zij bekijkt die factoren zo nodig in onderlinge samenhang. Ook de aard, intensiteit en frequentie van de feitelijke gevolgen kunnen van belang zijn.
3.2.
Niet in geschil is dat eiser vanuit zijn woning of vanuit zijn tuin geen zicht heeft op de gedempte watergangen in de Kruispolder. Ook niet in geschil is dat de afstand van de woning van eiser tot de watergangen circa zes kilometer is. Gelet op die afstand acht de rechtbank niet aannemelijk dat verzoeker gevolgen van enige betekenis ondervindt van de demping van de betreffende watergangen. [2] Dat de betreffende watergangen – althans volgens eiser – onderdeel zijn van het overstromingsgebied waarin eiser woonachtig is, maakt dit oordeel niet anders.
3.3.
Ter zitting heeft eiser gesteld dat de Kruispolder voor hem een verblijfplaats is, omdat hij daar zeer regelmatig verblijft. Dat eiser kennelijk veel van zijn vrije tijd in de Kruispolder doorbrengt, maakt echter niet dat moet worden geoordeeld dat eisers belang zich onderscheidt van dat van andere willekeurige burgers die deze polder al dan niet regelmatig bezoeken.
3.4.
Met eisers stelling dat hij het landschap wil beschermen, de cultuurhistorie van de Kruispolder wil bewaren en zich inzet voor de natuur, geeft hij te kennen dat hij wil opkomen voor algemene belangen. Zulke algemene belangen maken van eiser als individuele burger volgens vaste rechtspraak geen belanghebbende [3] , hoe sterk zijn persoonlijke gevoel van maatschappelijke betrokkenheid ook is.
3.5.
Dat eiser, zoals hij in beroep en ter zitting heeft aangevoerd, door het college aanvankelijk wel als belanghebbende is behandeld, maakt, anders dan hij bepleit, niet dat het college bij de beslissing op bezwaar gehouden was hem zo te blijven beschouwen.

Conclusie en gevolgen

4. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het college het bezwaar van eiser terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard. Eiser krijgt geen gelijk en krijgt het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 22 mei 2025 door mr. S.C.S. van Bree, rechter, in aanwezigheid van mr. T.A. de Kraker, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 23 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2017:2271.
2.Zie ook de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1986.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 19 mei 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1064.