Op 23 juli 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen een belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van de belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 9 april 2024, betreffende aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2016 en 2017. De inspecteur had de aanslagen opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit werk en woning van respectievelijk € 53.219 en € 58.669. Na bezwaar heeft de inspecteur de aanslagen verminderd, maar de belanghebbende was het niet eens met de uiteindelijke belastingrentebeschikkingen.
De rechtbank heeft de beroepen op 12 juni 2025 behandeld, waarbij partijen zich afmeldden voor de zitting. De rechtbank concludeert dat er geen sprake is van een schending van het motiveringsbeginsel. De rechtbank oordeelt dat de aanslagen en de belastingrentebeschikkingen niet tot te hoge bedragen zijn vastgesteld. De rechtbank wijst erop dat de inspecteur niet verplicht was om de motivering van de uitspraken op bezwaar ook per e-mail aan de gemachtigde van de belanghebbende te sturen, aangezien eerdere afspraken door de inspecteur zijn opgezegd. De rechtbank concludeert dat de beroepen ongegrond zijn en dat de belanghebbende geen recht heeft op terugbetaling van griffierecht of vergoeding van proceskosten.