In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 9 oktober 2023. De heffingsambtenaar had bij beschikking van 2 februari 2023 de WOZ-waarde van de woning aan [adres] te [plaats] vastgesteld op € 423.000 per 1 januari 2022. Belanghebbende, eigenaar van de woning, heeft bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Vervolgens heeft belanghebbende beroep ingesteld, waarbij de rechtbank op 24 januari 2025 de zaak heeft behandeld. De rechtbank constateert dat de waarde van de woning tussen partijen niet meer in geschil is, beide partijen stellen een waarde voor van € 373.000. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat de WOZ-waarde voor het belastingjaar 2023 moet worden verlaagd naar € 373.000, wat ook gevolgen heeft voor de aanslag in de onroerendezaakbelastingen (OZB).
Daarnaast is er een geschil over de proceskostenvergoeding. De rechtbank overweegt dat belanghebbende recht heeft op een proceskostenvergoeding, omdat de noodzaak tot het instellen van beroep niet uitsluitend aan hem te wijten is. De rechtbank wijst de heffingsambtenaar aan om het griffierecht en de proceskosten aan belanghebbende te vergoeden. De totale vergoeding voor proceskosten bedraagt € 3.108. De uitspraak is gedaan door mr. R.P. Broeders en openbaar gemaakt op 31 januari 2025.