ECLI:NL:RBZWB:2025:4989
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de ongebruikelijke terbeschikkingstelling van onroerend goed door ouders aan kinderen in het kader van belastingheffing
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 juli 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor de jaren 2015 en 2016 aanslagen inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij hij stelde dat er sprake was van een ongebruikelijke terbeschikkingstelling (tbs) van onroerend goed door de ouders aan de kinderen. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 15 juli 2025, waarbij de gemachtigde van de belanghebbende en de inspecteur aanwezig waren. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur terecht heeft gesteld dat er sprake is van een ongebruikelijke tbs, wat betekent dat de waarde van de onroerende zaken in box 1 moet worden belast. De rechtbank concludeert dat de aanslagen tot de juiste bedragen zijn vastgesteld en dat het vertrouwensbeginsel niet is geschonden. Wel heeft de rechtbank geoordeeld dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke beslistermijn. De rechtbank kent een schadevergoeding van € 1.000 toe aan de belanghebbende. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch.