ECLI:NL:RBZWB:2025:5087

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
4 augustus 2025
Publicatiedatum
4 augustus 2025
Zaaknummer
BRE 24/4872 tot en met 24/4874
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboeten voor de maanden juni, juli en augustus 2023

Op 4 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen [belanghebbende] B.V. en de inspecteur van de Belastingdienst. De rechtbank beoordeelt de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 1 mei 2024, waarbij naheffingsaanslagen loonheffingen voor de maanden juni, juli en augustus 2023 zijn opgelegd. De inspecteur had aan belanghebbende voor juni een naheffingsaanslag van € 13.500, voor juli € 20.500 en voor augustus € 41.000 opgelegd, samen met verzuimboeten. Na bezwaar zijn de naheffingsaanslagen verminderd tot € 9.708 per aanslag en de betalingsverzuimboeten tot € 291 per aanslag.

De rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard, omdat belanghebbende niet de vereiste aangiften loonheffingen heeft gedaan. De rechtbank oordeelt dat er sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, omdat belanghebbende niet tijdig aangifte heeft gedaan. De rechtbank concludeert dat de schatting van de inspecteur redelijk is en dat de verzuimboeten terecht zijn opgelegd. De rechtbank ziet geen aanleiding om de naheffingsaanslagen verder te verminderen of de verzuimboeten te matigen. De uitspraak is openbaar gemaakt en belanghebbende kan binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof 's-Hertogenbosch.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/4872 tot en met 24/4874

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd in [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: drs. [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 1 mei 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de maand juni 2023 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 13.500 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een aangifteverzuimboete van € 68 en een betalingsverzuimboete van € 405 opgelegd.
1.2.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de maand juli 2023 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 20.500 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een aangifteverzuimboete van € 68 en een betalingsverzuimboete € 615 opgelegd.
1.3.
De inspecteur heeft aan belanghebbende voor de maand augustus 2023 een naheffingsaanslag loonheffingen van € 41.000 opgelegd. Gelijktijdig met de vaststelling van de naheffingsaanslag heeft de inspecteur een aangifteverzuimboete van € 68 en een betalingsverzuimboete van € 1.230 opgelegd.
1.4.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende gegrond verklaard. Hij heeft daarbij de naheffingsaanslagen verminderd tot € 9.708 per aanslag en de betalingsverzuimboeten verminderd tot € 291 per aanslag.
1.5.
De rechtbank heeft de beroepen op 24 april 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende en namens de inspecteur, mr. [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .
1.6.
De rechtbank heeft na de zitting het onderzoek heropend, omdat een door belanghebbende ingediende brief geen onderdeel uitmaakte van het digitale dossier. Belanghebbende heeft de brief vervolgens opnieuw ingediend.
1.7.
Nadat de inspecteur op de in 1.6 bedoelde brief heeft gereageerd en belanghebbende vervolgens daarop heeft gereageerd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een uitspraak aangekondigd.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast, of de naheffingsaanslagen – met inachtneming van de vermindering bij de uitspraken op bezwaar – niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd, en of de verzuimboeten terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van belanghebbende.
2.1.
De rechtbank is van oordeel dat sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast. Verder is de rechtbank van oordeel dat de naheffingsaanslagen – met inachtneming van de vermindering bij de uitspraken op bezwaar – niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De verzuimboeten zijn terecht opgelegd en dienen niet verder te worden verminderd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. [bestuurder belanghebbende] ( [bestuurder belanghebbende] ) is bestuurder en enig werknemer van belanghebbende. [bestuurder belanghebbende] heeft een aanmerkelijk belang in belanghebbende.
3.1.
Belanghebbende bezit 100% van de aandelen in [bedrijf 1] B.V. en 99% van de aandelen in [bedrijf 2] N.V. Laatstgenoemde vennootschap houdt alle aandelen in [bedrijf 3] N.V. en de [bedrijf 4] B.V.
3.2.
[bestuurder belanghebbende] geeft leiding aan voornoemde vennootschappen. Voor het uitvoeren van de werkzaamheden zijn belanghebbende en [bestuurder belanghebbende] (mondeling) een maandelijks bruto loon overeengekomen van € 21.667,67. Het loon wordt betaald uit de management fee en dividenden die belanghebbende ontvangt van de groepsmaatschappijen.
3.3.
De Ondernemingskamer schorst [bestuurder belanghebbende] op 3 november 2022 als bestuurder van [bedrijf 1] B.V. De door belanghebbende gehouden aandelen worden ten titel van beheer aan een derde overgedragen.
3.4.
De inspecteur nodigt belanghebbende op 9 november 2022 uit tot het indienen van aangiften loonheffingen voor het jaar 2023.
3.5.
De raad van commissarissen van [bedrijf 2] N.V. en [bedrijf 3] N.V. schorst [bestuurder belanghebbende] op 17 maart 2023 voor drie maanden als bestuurder bij [bedrijf 2] N.V., [bedrijf 3] N.V. en al haar dochterondernemingen waar hij bestuurder was. De Ondernemingskamer gelast op 1 juni 2023 een nader onderzoek naar de gang van zaken bij [bedrijf 2] N.V. en [bedrijf 3] N.V. en schorst [bestuurder belanghebbende] voor de duur van dat onderzoek als bestuurder.
3.6.
De ingediende aangiften loonheffingen voor de maanden januari tot en met mei 2023 vermelden een loon van € 21.667,67 en € 9.708 aan ingehouden loonheffing.
3.7.
Voor de maanden juni, juli en augustus 2023 doet belanghebbende niet binnen de geldende termijn aangiften loonheffingen. De inspecteur legt daarom de naheffingsaanslagen op.
3.8.
De inspecteur vermindert bij uitspraken op bezwaar de naheffingsaanslagen tot een bedrag van € 9.708. Hierbij gaat hij uit van het overeengekomen maandelijks bruto loon van € 21.667,67 (zie 3.2). Hij handhaaft de aangifteverzuimboeten en vermindert de betalingsverzuimboeten tot € 291.

Motivering

Moeten de naheffingsaanslagen verder worden verminderd?
4. Op grond van artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) verklaart de rechter het beroep ongegrond indien de vereiste aangifte niet is gedaan, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is (omkering en verzwaring van de bewijslast).
4.1.
Belanghebbende heeft, na daartoe te zijn uitgenodigd, niet binnen de gestelde termijn aangiften loonheffingen gedaan voor de maanden juni, juli en augustus 2023. De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende daardoor niet de vereiste aangiften heeft gedaan, zodat omkering en verzwaring van de bewijslast plaatsvindt. Dat belanghebbende ten onrechte in de veronderstelling verkeerde dat de voormalige gemachtigde de aangiften had ingediend, komt voor haar rekening en risico. Belanghebbende heeft bovendien pas in de bezwaarfase kenbaar gemaakt waarom zij van mening is geen loonheffingen verschuldigd te zijn, zodat die omstandigheid niet kan leiden tot het achterwege laten van de omkering en verzwaring van de bewijslast. [1]
4.2.
De rechtbank moet beoordelen of sprake is van een redelijke – niet willekeurige – schatting door de inspecteur. Vervolgens moet de rechtbank beoordelen of belanghebbende heeft doen blijken dat en in hoeverre de naheffingsaanslagen onjuist zijn.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank is de schatting van het belastbare bedrag door de inspecteur redelijk en niet willekeurig. [bestuurder belanghebbende] heeft in de maanden juni, juli en augustus werkzaamheden voor belanghebbende verricht die in ieder geval hebben bestaan uit vermogensbeheer en rechtsbescherming. De inspecteur is bij het doen van de schatting uitgegaan van het maandelijkse bruto loon van € 21.667,67, zoals dat door belanghebbende en [bestuurder belanghebbende] is overeengekomen (zie 3.2) en door belanghebbende is opgenomen in de aangiften loonheffingen over voorgaande tijdvakken (zie 3.6). Verder heeft belanghebbende – nog daargelaten of het loon niet is uitbetaald – onvoldoende bewijs overgelegd waaruit volgt dat het loon niet vorderbaar en inbaar is geworden. [2]
4.4.
Belanghebbende stelt dat zij mondeling met [bestuurder belanghebbende] is overeengekomen de loonbetalingen stop te zetten. Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende met deze stelling – die met onvoldoende bewijs is onderbouwd – niet doen blijken in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de naheffingsaanslagen zoals die luiden na de uitspraak op bezwaar verder te verminderen.
Zijn de verzuimboeten terecht en naar de juiste bedragen opgelegd?
5. De inspecteur kan op grond van artikel 67b, tweede lid, AWR een verzuimboete opleggen wanneer niet binnen de gestelde termijn aangifte loonbelasting wordt gedaan. Op grond van paragraaf 22A, tweede lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) wordt in dat geval een boete opgelegd van 5% van het wettelijk maximum. Het wettelijk maximum bedroeg bij het vaststellen van de boetebeschikking € 1.377.
5.1.
De inspecteur kan op grond van artikel 67c, eerste lid, AWR een verzuimboete opleggen wanneer de belasting die op aangifte moet worden afgedragen, niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn is betaald. Op grond van paragraaf 23, derde lid, BBBB wordt in dat geval een boete opgelegd van 3% van de niet binnen de termijn betaalde belasting tot het wettelijk maximum. Het wettelijk maximum bedroeg bij het vaststellen van de boetebeschikking € 5.514.
5.2.
Belanghebbende heeft de aangiften niet binnen de gestelde termijn gedaan. Ook heeft zij de belasting niet binnen de gestelde termijn betaald. De verzuimboeten zijn in overeenstemming met de in 5 en 5.1 genoemde bepalingen opgelegd.
5.3.
Bij het opleggen van een verzuimboete wordt geen onderscheid gemaakt in de mate van schuld of nalatigheid van belanghebbende. Wel moet bij afwezigheid van alle schuld (avas) van belanghebbende het opleggen van een verzuimboete achterwege blijven. Op belanghebbende rust de last om feiten en omstandigheden te stellen en bij betwisting aannemelijk te maken die leiden tot de conclusie dat sprake is van avas. Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van avas. Belanghebbende heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die de conclusie rechtvaardigen dat zij alle in de gegeven omstandigheden in redelijkheid te vergen zorg heeft betracht om de verzuimen te voorkomen.
5.4.
De rechtbank acht de verzuimboeten passend en geboden. Feiten en omstandigheden die aanleiding geven voor matiging van de boeten zijn niet gesteld.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn ongegrond. Dat betekent dat de naheffingsaanslagen loonheffingen en verzuimboeten voor de maanden juni, juli en augustus 2023 niet verder worden verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M. van de Langerijt-Suurmeijer, griffier, op 4 augustus 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Hoge Raad 12 juli 2013, ECLI:NL:HR:2013:30.
2.Op grond van artikel 13a, eerste lid, onder b van de Wet op de loonbelasting 1964 wordt loon beschouwd te zijn genoten op het tijdstip waarop het vorderbaar en tevens inbaar wordt.