ECLI:NL:RBZWB:2025:515

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
31 januari 2025
Publicatiedatum
31 januari 2025
Zaaknummer
BRE 24/8196
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een handhavingsverzoek inzake dwangsommen door de gemeente Breda

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 31 januari 2025, wordt het beroep van eiseres beoordeeld tegen het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda. Eiseres had op 1 juli 2024 een verzoek ingediend tot invordering van dwangsommen, maar het college had niet tijdig beslist. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het college de beslistermijn van vier weken, die op 29 juli 2024 verstreken was, heeft overschreden. Eiseres heeft het college op 19 september 2024 in gebreke gesteld, maar er is nog steeds geen besluit genomen. De rechtbank bepaalt dat het college binnen twee weken na deze uitspraak alsnog een besluit moet nemen, conform artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Daarnaast legt de rechtbank een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat het college de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding van het griffierecht en proceskosten, die in totaal € 453,50 bedragen. De rechtbank benadrukt dat het college verplicht is om de uitspraak na te leven en de kosten te vergoeden aan eiseres. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/8196

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 januari 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats 1] , eiseres,

(gemachtigde: mr. R. Hörchner),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Breda.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het college volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek van 1 juli 2024 tot invordering van de in het handhavingsbesluit van 3 juli 2024 genoemde dwangsommen met betrekking tot de locatie [adres] in [plaats 2] van [B.V.]
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep kennelijk gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft het verzoek gedaan op 1 juli 2024. Het college moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag. [2] Dat staat in artikel 5:37, derde lid, van de Awb. Het college had dus uiterlijk op 29 juli 2024 moeten beslissen. De termijn waarbinnen het college moet beslissen is inmiddels voorbij. Eiseres heeft het college op 19 september 2024 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het college worden opgelegd?
4. Omdat het college nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het college dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het college dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak.
4.1.
In bijzondere gevallen of als dit vanwege een wettelijk voorschrift nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
In het verweerschrift van 7 januari 2025 heeft het college aangegeven dat hij op 9 april 2024 een controle uitgevoerd heeft en daarna nogmaals op 2 november 2024. Het college verwacht dat hij, rekening houdend met een termijn van twee weken voor het indienen van een zienswijze na het in het vooruitzicht stellen van de invordering aan overtreder, binnen zes weken vanaf de datum van het verweerschrift een besluit kan nemen tot invordering van de verbeurde dwangsom op basis van het besluit van 3 juli 2023. De rechtbank vindt dat een goede reden. De rechtbank bepaalt dan ook dat het college uiterlijk 17 februari 2025 een besluit moet nemen.
Welke dwangsom wordt aan het college opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het college een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het college. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het college de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het college de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het college het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het college moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het college uiterlijk 17 februari 2025 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het college aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het college het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 31 januari 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 5:37, derde lid, van de Awb