ECLI:NL:RBZWB:2025:5157

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
7 augustus 2025
Publicatiedatum
6 augustus 2025
Zaaknummer
23/1916 eind
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wajong-uitkering; einduitspraak na tussenuitspraak met beroep gegrond verklaard

Op 7 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiseres, vertegenwoordigd door haar bewindvoerder, en het UWV. Eiseres had een Wajong-uitkering aangevraagd, maar het UWV weigerde deze op 10 juli 2019. Na een nieuwe aanvraag en een afwijzing op 13 juli 2022, heeft eiseres beroep aangetekend. De rechtbank heeft op 28 april 2025 de zaak behandeld en op 28 mei 2025 een tussenuitspraak gedaan, waarin het UWV werd opgedragen om het motiveringsgebrek in hun besluit te herstellen. Het UWV heeft hierop gereageerd, maar de rechtbank oordeelde dat het UWV niet overtuigend had aangetoond dat eiseres over arbeidsvermogen beschikte. De rechtbank concludeerde dat eiseres duurzaam niet over arbeidsvermogen beschikt en dat zij recht heeft op een Wajong-uitkering met terugwerkende kracht vanaf 10 maart 2022. Daarnaast heeft de rechtbank geoordeeld dat eiseres recht heeft op schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn, en heeft het UWV en de Staat der Nederlanden tot schadevergoeding veroordeeld. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en zelf een beslissing genomen, waarbij eiseres met ingang van 10 maart 2022 recht heeft op een Wajong-uitkering.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 23/1916 Wajong

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 augustus 2025 in de zaak tussen

[de bewindvoerder] , in de hoedanigheid van bewindvoerder over de goederen van
[eiseres](eiseres), uit [plaats] ,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(UWV; kantoor Eindhoven).
Als derde-belanghebbende is in het geding betrokken:
de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Procesverloop

1. Het UWV heeft met een besluit van 10 juli 2019 geweigerd om aan eiseres een uitkering toe te kennen op grond van de Wet werk en arbeidsondersteuning jonggehandicapten (Wajong). Deze uitspraak gaat over de weigering van het UWV om, na een nieuwe aanvraag van eiseres, terug te komen op dat besluit.
1.1.
Het UWV heeft het verzoek van eiseres met het besluit van 13 juli 2022 afgewezen. Met het bestreden besluit van 1 februari 2023 op het bezwaar van eiseres is het UWV bij de afwijzing van het verzoek gebleven. Daarbij oordeelt het UWV dat ondanks toegenomen beperkingen geen sprake is van het ontbreken van arbeidsvermogen.
1.2.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 28 april 2025 op zitting behandeld.
1.4.
In de tussenuitspraak van 28 mei 2025 heeft de rechtbank geoordeeld dat het bestreden besluit lijdt aan een motiveringsgebrek en het UWV in de gelegenheid gesteld om binnen zes weken na verzending van de tussenuitspraak, met inachtneming van wat in de tussenuitspraak is overwogen, het geconstateerde gebrek te herstellen.
1.5.
Het UWV heeft in reactie op de tussenuitspraak een aanvullende motivering ingediend. Eiseres heeft hierop schriftelijk gereageerd.
1.6.
De rechtbank heeft bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft en heeft bij brief van 16 juli 2025 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

2. Deze uitspraak bouwt voort op de tussenuitspraak. Voor een weergave van de feiten, de beroepsgronden en het wettelijk kader verwijst de rechtbank daarom naar de tussenuitspraak. De rechtbank blijft bij al wat zij in de tussenuitspraak heeft overwogen en beslist, tenzij hierna uitdrukkelijk anders wordt overwogen.
2.1.
In de tussenuitspraak heeft de rechtbank, kort gezegd, overwogen dat het medisch oordeel ten aanzien van de (duur)belastbaarheid van eiseres onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank heeft het UWV opgedragen om nader te bezien en motiveren of eiseres, gezien haar dagverhaal en haar feitelijke werkzaamheden rond de datum in geding (10 maart 2022), gedurende 4 uur per dag en 5 dagen per week belastbaar is.
Standpunt UWV
3. Het UWV heeft naar aanleiding van de tussenuitspraak de verzekeringsarts bezwaar en beroep (verzekeringsarts b&b) aanvullend laten rapporteren.
3.1.
De verzekeringsarts b&b heeft verwezen naar informatie van [revalidatiearts] , waaruit blijkt dat bij eiseres in maart 2022 sprake was van een volledig normale spierkracht in nek, armen, polsen, benen en voet, en van een matig verlaagde longfunctie, met name op de uitademing(spieren). Daarnaast wijst hij op de aanwezige psychosociale omstandigheden die maken dat eiseres klachten als erger kan ervaren. De verzekeringsarts b&b is van mening dat haar manier van omgaan met klachten als gevolg van ervaren spanningen (angst en hyperventileren door onzekerheid) niet te vertalen is naar een energietekort. Na elk uur is zij in staat om herstelmomenten te pakken. De medische situatie van eiseres rechtvaardigt daarom volgens de verzekeringsarts b&b een belasting van 4 uur verdeeld over de dag, als sprake is van primair zittend werk, fysiek licht van aard. Dat eiseres op een specifieke dag minder dan 4 uur aanwezig was en er sprake zou zijn geweest van herstelmomenten, maakt dit niet anders.
Standpunt eiseres
4. Eiseres voert in reactie hierop aan dat de benoemde normale spierkracht in tegenspraak is met het voorschrijven en verstrekken van vingerspalken in 2019. Ook de spierkracht in haar benen is niet van een normaal niveau. Daarnaast blijft eiseres erbij dat zij op de datum in geding niet 4 uur per dag, eventueel verdeeld over de dag, belastbaar was. Haar herstelmomenten waren niet alleen noodzakelijk, ze domineerden haar dag. Als zij iets onderneemt, dan kost dat haar zoveel moeite dat zij de rest van de dag moet herstellen. Eiseres heeft ook werkzaamheden die zij in 2019 nog wel kon doen (onder andere als keukenhulp) moeten beëindigen, omdat ze het niet vol kon houden. Pogingen om meer te doen leiden tot volledige uitval. Zelfs dagbesteding en lichte activiteiten kunnen alleen uitgevoerd worden met veel herstelmomenten.
Oordeel van de rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat het UWV het geconstateerde gebrek in de besluitvorming niet heeft hersteld. De verzekeringsarts b&b heeft verwezen naar de rapportage van de verzekeringsarts, waarin staat dat eiseres bekend is met medische problematiek waarbij een energetische beperking kan optreden. De verzekeringsarts heeft (evenals in 2019) een beperking in de duurbelastbaarheid aangenomen van 20 uur per week, verdeeld over vijf dagen, omdat uit het (dag)verhaal van eiseres blijkt dat sprake is van verhoogde recuperatiebehoefte. De verzekeringsarts b&b gaat er vervolgens op basis van de informatie van [revalidatiearts] vanuit dat het lichamelijk functioneren van eiseres een belasting van 4 uur verdeeld over de dag rechtvaardigt, als rekening gehouden wordt met zittende, licht fysieke arbeid. De verzekeringsarts b&b is echter niet ingegaan op het (dag)verhaal van eiseres, haar feitelijke werkzaamheden die op de datum in geding beduidend minder waren dan in 2019 en haar recuperatiebehoefte na deze werkzaamheden en gedurende de week. Naar het oordeel van de rechtbank is de beschrijving van de dagbesteding in de rapportage van [hulpverlening] bij datum 13 april 2022 namelijk niet slechts een specifieke dag dat eiseres minder dan 4 uur aanwezig was, zoals de verzekeringsarts b&b stelt, maar een beschrijving van haar feitelijke werkzaamheden gedurende (slechts) drie dagdelen per week. De rechtbank merkt dit aan als een door een professional opgestelde objectieve, concrete weergave van de belastbaarheid van eiseres rond de datum in geding. Uit de rapportage van de verzekeringsarts b&b blijkt niet dat hij dit heeft betrokken bij zijn beoordeling. De verzekeringsarts b&b heeft naar het oordeel van de rechtbank daarom niet overtuigend en inzichtelijk gemotiveerd dat eiseres voor ten minste 4 uur per dag, 5 dagen per week, belastbaar is.
5.1.
Uit het voorgaande volgt dat het UWV er, ook na de geboden herstelmogelijkheid, niet in is geslaagd deugdelijk te motiveren dat eiseres over arbeidsvermogen beschikt. Naar het oordeel van de rechtbank moet er dan ook van worden uitgegaan dat eiseres niet beschikt over arbeidsvermogen, zodat haar aanvraag op onjuiste gronden is afgewezen. Omdat tussen partijen niet in geschil is dat de beperkingen van eiseres duurzaam zijn, is de rechtbank van oordeel dat het arbeidsvermogen van eiseres duurzaam ontbreekt. Dit betekent dat eiseres op grond van artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong recht heeft op een Wajong-uitkering.
5.2.
Recht op een Wajong-uitkering kan niet met terugwerkende kracht ontstaan. [1] De aanvraag van eiseres is door het UWV op 10 maart 2022 ontvangen. Dit betekent dat eiseres met ingang van deze datum recht heeft op een Wajong-uitkering.
Overschrijding redelijke termijn
6. Eiseres heeft verzocht om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn. Dit verzoek wordt toegewezen.
6.1.
De redelijke termijn bedraagt voor een procedure in twee instanties in beginsel twee jaar. De behandeling van het bezwaar mag ten hoogste een half jaar duren en de behandeling van het beroep ten hoogste anderhalf jaar. Verder is in beginsel een vergoeding van immateriële schade gepast van € 500,- per half jaar of gedeelte daarvan, waarmee de redelijke termijn in de procedure als geheel is overschreden.
6.2.
In een geval als dit, waarin eerst na een tussenuitspraak einduitspraak wordt gedaan, wordt de overschrijding van de redelijke termijn in beginsel in zijn geheel aan het bestuursorgaan toegerekend. Indien echter in de loop van de procedure sprake is (geweest) van een langere behandelingsduur bij een rechterlijke instantie dan gerechtvaardigd, dan komt de periode waarmee die rechterlijke instantie de behandelingsduur heeft overschreden, niet voor rekening van het bestuursorgaan maar van de Staat (Ministerie van Justitie en Veiligheid). [2]
6.3.
Voor dit geval betekent dit het volgende. Vanaf de ontvangst van het bezwaarschrift door het UWV op 26 juli 2022 tot de datum waarop de rechtbank uitspraak doet (7 augustus 2025), zijn (afgerond naar boven) 37 maanden verstreken. De redelijke termijn is dan ook met 13 maanden overschreden. Eiseres heeft dus recht op een schadevergoeding van € 1.500,-.
6.4.
De periode tussen de ontvangst van het beroepschrift door de rechtbank op 16 maart 2023 tot de tussenuitspraak van 28 mei 2025 heeft (naar boven afgerond) 27 maanden in beslag genomen, dus 9 maanden te lang. Dat betekent dat de overschrijding van de redelijke termijn voor 9/13 deel (€ 1.038,46) voor rekening van de Staat komt en voor het overige 4/13 deel (€ 461,54) voor rekening van het UWV.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en neemt met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Algemene wet bestuursrecht nu zelf een beslissing. Zij herroept het primaire besluit en bepaalt dat eiseres met ingang van 10 maart 2022 recht heeft op een Wajong-uitkering.
7.1.
Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoeden.
7.2.
Ook krijgt eiseres een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. Het UWV moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een (voormalige) gemachtigde in de bezwaarfase levert 1 punt op voor het indienen van het bezwaarschrift, met een waarde van € 647,- en wegingsfactor 1. Toegekend wordt daarom een bedrag van € 647,-.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit en bepaalt dat aan eiseres met ingang van 10 maart 2022
een Wajong-uitkering wordt toegekend;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
- veroordeelt het UWV tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres van € 461,54;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een schadevergoeding aan eiseres van € 1.038,46;
- draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 50,- aan eiseres te vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 647,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van M.H.A. de Graaf, griffier, op 7 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak en de tussenuitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.

Voetnoten

1.Artikel 1a:1, tweede lid, van de Wajong.
2.Zie onder andere de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, 5 september 2015, ECLI:NL:CRVB:2017:3033.