ECLI:NL:RBZWB:2025:5163
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.A. Braber-Riemens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een appartement in Oisterwijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement, vastgesteld op € 435.000 per 1 januari 2023, wat leidde tot een aanslag in de onroerendezaakbelastingen voor het jaar 2024. Belanghebbende, eigenaar van het appartement, had bezwaar gemaakt tegen deze waardevaststelling, maar de heffingsambtenaar verklaarde het bezwaar ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op zitting behandeld op 20 mei 2025, waarbij belanghebbende werd bijgestaan door enkele personen. De rechtbank beoordeelt of de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is en of de waarde van de woning te hoog is vastgesteld. Belanghebbende stelt dat de waarde maximaal € 424.000 zou moeten zijn, terwijl de heffingsambtenaar de waarde verdedigt op € 435.000. De rechtbank concludeert dat het beroep van belanghebbende niet slaagt, omdat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is en de waarde niet te hoog is vastgesteld.
De rechtbank legt uit dat de waarde van de woning is bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij de verkoopprijzen van vergelijkbare woningen zijn gebruikt. De rechtbank oordeelt dat de referentiewoningen voldoende vergelijkbaar zijn en dat de heffingsambtenaar zijn waardevaststelling voldoende heeft onderbouwd. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel wordt afgewezen, omdat belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag OZB gehandhaafd blijven.