ECLI:NL:RBZWB:2025:5164
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.A. Braber-Riemens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een appartement in Oisterwijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement, vastgesteld op € 432.000 per 1 januari 2023. De belanghebbende was het niet eens met deze waardebepaling en stelde dat de waarde maximaal € 419.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 mei 2025, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door enkele personen en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een taxateur.
De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank legt uit dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode, waarbij referentiewoningen zijn gebruikt die voldoende vergelijkbaar zijn met de woning van de belanghebbende. De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar voldoende inzicht heeft gegeven in de verschillen tussen de referentiewoningen en de woning van de belanghebbende, en dat de WOZ-waarde niet te hoog is vastgesteld.
De rechtbank wijst ook op het gelijkheidsbeginsel, maar concludeert dat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. Uiteindelijk wordt het beroep van de belanghebbende ongegrond verklaard, wat betekent dat de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.