ECLI:NL:RBZWB:2025:5165
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- J.A. Braber-Riemens
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WOZ-waarde van een appartement in Oisterwijk
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant, gedaan op 6 augustus 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Oisterwijk beoordeeld. De heffingsambtenaar had de waarde van de onroerende zaak, een appartement, vastgesteld op € 443.000 per 1 januari 2023. De belanghebbende, eigenaar van het appartement, had bezwaar gemaakt tegen deze waardebepaling, omdat hij vond dat de waarde op de waardepeildatum maximaal € 424.000 zou moeten zijn. De rechtbank heeft het beroep behandeld op 20 mei 2025, waarbij de belanghebbende werd bijgestaan door enkele personen en de heffingsambtenaar vertegenwoordigd was door een taxateur.
De rechtbank concludeert dat de uitspraak op bezwaar voldoende gemotiveerd is en dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld. De rechtbank overweegt dat de heffingsambtenaar de waarde heeft bepaald aan de hand van de vergelijkingsmethode en dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat de door hem betaalde prijs van € 519.000 voor de woning niet de waarde in het economische verkeer weergeeft. De rechtbank wijst erop dat de WOZ-waarde lager is vastgesteld dan de geïndexeerde koopsom op de waardepeildatum. Bovendien is de rechtbank van mening dat de heffingsambtenaar voldoende rekening heeft gehouden met de verschillen tussen de woning van de belanghebbende en de referentiewoningen.
De rechtbank behandelt ook het beroep op het gelijkheidsbeginsel, maar oordeelt dat de belanghebbende niet heeft aangetoond dat er sprake is van ongelijke behandeling van gelijke gevallen. De rechtbank concludeert dat de waarde van de woning niet te hoog is vastgesteld en verklaart het beroep ongegrond, waardoor de WOZ-waarde en de aanslag onroerendezaakbelastingen gehandhaafd blijven.