Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
[betrokkene]
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verkeersboete. De betrokkene had een administratieve sanctie opgelegd gekregen voor het overschrijden van de maximumsnelheid op de N65 buiten de bebouwde kom. De betrokkene heeft beroep ingesteld tegen de beslissing van de officier van justitie, die het beroep ongegrond verklaarde. Tijdens de zitting op 25 juni 2025 was de betrokkene niet aanwezig, maar zijn gemachtigde heeft het beroep verdedigd. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedraging waarvoor de boete is opgelegd, voldoende is aangetoond door de verklaring van de verbalisant en de bijbehorende foto’s. De kantonrechter oordeelde dat de boete terecht was opgelegd, maar dat er sprake was van overschrijding van de redelijke termijn van berechting, aangezien de boete op 8 juni 2023 was opgelegd en de procedure meer dan twee jaar had geduurd. Hierdoor heeft de kantonrechter besloten de boete met 25% te matigen. Daarnaast is er een schending van de hoorplicht vastgesteld, omdat de betrokkene niet de gelegenheid heeft gekregen om gehoord te worden bij de officier van justitie. Dit leidde tot een verdere matiging van de boete met 25%. De uiteindelijke beslissing was dat de boete werd gematigd tot € 83,25, met een terugbetaling van € 64,75 aan de betrokkene en een proceskostenvergoeding van € 453,50.