Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2025 in de zaak tussen
[eiseres] B.V., uit [plaats] , eiseres
de minister van Infrastructuur en Waterstaat, de minister.
Samenvatting
Procesverloop
Ook heeft eiseres meegebracht [persoon 3] en rivierkundige [persoon 4] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.E.G. Wezenberg en mr. J.J.M. Mutsaerts.
Beoordeling door de rechtbank
De eventuele mogelijkheid voor compensatie is volgens de minister verder geen bijzondere omstandigheid om af te zien van handhavend optreden. Aan de vraag of kan worden gecompenseerd komt de minister namelijk niet toe gelet op het systeem van de Bgr. Want eerst kijkt de minister of sprake is van een riviergebonden activiteit zoals bedoeld in artikel 5 van de Bgr. Pas als daarvan sprake is bekijkt de minister of de negatieve effecten kunnen worden gecompenseerd. Omdat compensatie in de Bgr is opgenomen, kan dit bovendien geen bijzondere omstandigheid zijn die maakt dat handhavend optreden onevenredig zou zijn.
Zoals de rechtbank onder 7.1. al heeft overwogen, heeft een bestuursorgaan een beginselplicht om handhavend op te treden als sprake is van een overtreding. Een uitzondering op deze beginselplicht kan zich voordoen als handhavend optreden onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen doelen, zodat van optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. Afhankelijk van de beroepsgronden toetst de bestuursrechter of het besluit geschikt, noodzakelijk en in de gegeven omstandigheden evenwichtig is. [7] De rechtbank kan de minister volgen in het standpunt dat het algemene belang van het tegengaan van overstromingen zwaar weegt. Tevens begrijpt de rechtbank de redenering om de Bgr ook bij activiteiten met geringe effecten toe te passen om cumulatie van negatieve effecten te voorkomen. Voor beantwoording van de vraag of handhavend optreden noodzakelijk is, volstaat in dit specifieke geval echter niet om te verwijzen naar de Bgr.
Allereerst heeft eiseres juist de noodzaak van handhavend optreden voor dit bouwwerk op dit perceel gemotiveerd betwist. Eiseres heeft namelijk een rapportage overgelegd van een rivierkundige waarin is uiteengezet dat de rivierkundige effecten voor dit bouwwerk in deze situatie op dit perceel beperkt zijn, terwijl de minister vooral verwijst naar de Bgr. Bij deze weerlegging is de minister onvoldoende ingegaan op de concrete situatie op het perceel van eiseres en mist de rechtbank een onderbouwing van de impact van de betrokken bouwwerken, bijvoorbeeld op basis van rivierkundige modellen. Ter zitting heeft de rivierkundige bovendien aangegeven dat het zwembad geen impact heeft op de doorstroming bij maatgevende waterstanden door de aanwezigheid van de keerwand. Het water stroomt volgens de rivierkundige namelijk van laag naar hoog eerst van de keerwand, dan naar het bedrijfsgebouw, vervolgens naar de woning en komt daarna bij het indoor zwembad. Alleen bij extreme waterstanden, die ruim boven de maatgevende situatie liggen, stroomt het water volgens de rivierkundige om de keerwand heen. De minister heeft in reactie op het betoog van eiseres over de doorstroming weliswaar aangegeven dat volgens de Bgr het stroomvoerend regime van toepassing is en dat bij grote overstromingen de doorstroming wel wordt beïnvloed, maar hij heeft dit verder niet onderbouwd met een beoordeling van de concrete situatie op het perceel van eiseres en ook niet het effect van de keerwand hierop in kaart gebracht.
Eiseres heeft verder betoogd dat het indoor zwembad en de inpandige garage geen impact hebben op het bergingsvolume. Hier gaat de rechtbank niet in mee, want in de rapportage van de rivierkundige staat dat het verlies aan bergingscapaciteit is gecompenseerd door verlaging van het perceel en dat de impact van het indoor zwembad en inpandige garage weinig verschilt met de impact van de met de omgevingsvergunning vergunde carport. Anders dan eiseres concludeert, volgt uit deze rapportage dus niet dat het indoor zwembad geen impact heeft op het bergend vermogen, maar alleen dat eiseres deze negatieve impact zelf al heeft gecompenseerd. Toch blijkt uit de reactie van de minister op het verlies van bergend vermogen ook niet de noodzaak van handhavend optreden in dit geval. De minister stelt namelijk alleen dat compensatie geen bijzondere omstandigheid kan zijn om af te zien van handhavend optreden, omdat uit de Bgr volgt dat compensatie alleen aan de orde is als sprake is van een riviergebonden activiteit. De minister heeft daarbij echter niet toegelicht waarom handhavend optreden noodzakelijk is als het gaat om een niet-riviergebonden activiteit die (voldoende) wordt gecompenseerd. De rechtbank benadrukt hierbij dat het geven van toestemming voor bouwwerken in een omgevingsvergunning een andere afweging met zich meebrengt dan handhavend optreden tegen bouwwerken die zonder die vergunning zijn gebouwd.
Tot slot heeft eiseres van de minister een onherroepelijke omgevingsvergunning voor een carport op dezelfde locatie. Hoewel dit om een kleiner bouwwerk gaat met een andere uitvoering, dient de impact van dit door de minister vergunde bouwwerk wel als uitgangspositie te worden genomen bij de beoordeling of een minder ingrijpend middel zou kunnen volstaan om het doel te bereiken dat met handhavend optreden wordt nagestreefd. Hierbij dient de minister de compensatie te betrekken, die reeds door eiseres is uitgevoerd en daarnaast door eiseres wordt voorgesteld. De constatering van de minister dat de carport ten onrechte is vergund met de omgevingsvergunning maakt dit niet anders. De minister heeft namelijk aangegeven nog niet te hebben bezien welke gevolgen deze constatering heeft voor die omgevingsvergunning en deze heeft dus nog steeds formele rechtskracht.