ECLI:NL:RBZWB:2025:5374

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
11 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
25/2973
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van 23 oktober 2024. In die uitspraak is bepaald dat de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport uiterlijk 12 december 2024 moet beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat de minister volgens haar niet tijdig heeft beslist. De rechtbank constateert dat de minister niet binnen de gestelde termijn op het bezwaar heeft beslist en bepaalt dat de minister dit alsnog moet doen. De rechtbank oordeelt dat de minister, op basis van artikel 8:55d van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), dit moet doen binnen twee weken na verzending van deze uitspraak. De minister heeft aangegeven dat de termijnoverschrijding te wijten is aan een hoge instroom van omvangrijke WOO-verzoeken en een personeelstekort. De rechtbank acht het redelijk dat de minister tot 12 september 2025 de tijd krijgt om alsnog te beslissen op het bezwaar. De rechtbank legt een dwangsom op van € 1,- per dag voor de maximumduur van 1 dag, en bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, en is openbaar gemaakt op 11 augustus 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/2973 WOO

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 augustus 2025 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [plaats] , eiseres

en

de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, de minister.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld na de uitspraak van de rechtbank van 23 oktober 2024. [1] In die uitspraak staat dat de minister uiterlijk 12 december 2024 moet beslissen op het bezwaar van eiseres. Eiseres stelt nu beroep in omdat de minister dat volgens haar niet heeft gedaan.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank stelt vast dat de minister niet binnen de in de uitspraak van 23 oktober 2024 gestelde termijn op het bezwaar van eiseres heeft beslist. Omdat de minister nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de minister dit alsnog moet doen.
2.1.
Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet de minister dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Op grond van artikel 8.4, eerste lid, van de Woo bepaalt de bestuursrechter, indien de omvang van het verzoek daartoe aanleiding geeft, in afwijking van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb de termijn waarbinnen het bestuursorgaan alsnog een besluit bekend maakt.
2.2.
De minister heeft in het verweerschrift van 8 juli 2025 aangegeven dat de termijnoverschrijding voortkomt uit de combinatie van een hoge instroom van omvangrijke Woo-verzoeken, een structureel personeelstekort en het zorgvuldige karakter van de bezwaarprocedure. Naar aanleiding van een op 2 oktober 2024 gehouden hoorzitting is gewerkt aan een aangescherpte zoekslag. Op 26 februari 2025 is een deelbesluit genomen. In de komende periode worden nog zienswijzen gevraagd waarna de feitelijke verstrekking van de documenten plaatsvindt. Op basis daarvan wordt een herstelbesluit genomen. Het streven is om de beslissing op bezwaar uiterlijk 12 september 2025 te nemen.
2.3.
Gelet op de door de minister gegeven toelichting acht de rechtbank het redelijk dat de minister tot 12 september 2025 de tijd krijgt om alsnog te beslissen op het bezwaar.
3. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze uitspraak opnieuw een dwangsom op te leggen in de orde van grootte zoals eerder is gebeurd. Daarbij heeft de rechtbank in aanmerking genomen de door de minister inmiddels ondernomen stappen en het geringe belang dat eiseres heeft bij haar verzoek. De rechtbank zal een dwangsom van € 1,- per dag voor de maximumduur van 1 dag opleggen.

Conclusie

4. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, de minister de onder 2.3. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan de minister de onder 3. genoemde dwangsom wordt opgelegd. Omdat het beroep gegrond is, moet de minister het griffierecht aan eiseres vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de minister op om uiterlijk 12 september 2025 alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat de minister aan eiseres een dwangsom van € 1,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximumduur van 1 dag;
- bepaalt dat de minister het griffierecht van € 194,- aan eiseres moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.M. Josten, rechter, in aanwezigheid van J. Stevens, griffier, op 11 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Rechtbank Zeeland-West-Brabant, ECLI:NL:RBZWB:2024:7183.