4.3.2De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid en betrouwbaarheid van het bewijs uit Sky-ECC
In het onderzoek Glencoe heeft ook de raadsman van de broer van verdachte, [medeverdachte] (hierna telkens: [medeverdachte] ) verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de SkyECC-data. De rechtbank zal de verweren in beide zaken zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken, omdat deze met elkaar samenhangen en om de leesbaarheid van het vonnis te bevorderen.
De rechtbank overweegt dat in de jurisprudentie inmiddels een lijn is ontwikkeld omtrent de beoordeling van het verkrijgen, verwerken en overdragen van Sky-data. Deze lijn komt erop neer dat de verkrijging van de data valt onder de werking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het niet de taak is van de Nederlandse rechter dit te toetsen. De rechtbank mag er dus op vertrouwen dat voor de interceptie in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag heeft bestaan en dat de grondrechten vanuit het EU-Handvest en het EVRM gewaarborgd zijn gebleven. Daarnaast wordt onvoldoende reden gezien om aan te nemen dat de samenwerking tussen Frankrijk en Nederland op dat moment zover is gegaan dat (mogelijk) sprake zou zijn van een verschuiving van de verantwoordelijkheid.
Voorts is vastgesteld dat sprake is geweest van een samenwerking tussen Frankrijk en Nederland op grond van een JIT, opgericht per 13 december 2019. Binnen het JIT voortdurende informatie-uitwisseling plaats gevonden. In het kader van het JIT was informatie-uitwisseling op zijn minst van eenzelfde niveau als ware zij geïnformeerd/genotificeerd als bedoeld in artikel 31 van Richtlijn 2024/41 (Hof van Justitie 30 april 2024, C-670/22).
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om dit oordeel te herzien. De rechtbank ziet in hetgeen hiertoe is aangevoerd geen aanleiding om aan dat verzoek te voldoen.
Dit wordt niet anders voor zover de verdediging in de zaak van verdachte heeft gewezen op een document “D2”. Hiertoe merkt de rechtbank op dat dit document niet door de verdediging is overgelegd, de inhouden van het document niet is geciteerd en dat dit document geen deel uitmaakt van het onderhavige strafdossier. Daar komt bij dat ook overigens onvoldoende is gesteld om hierover op dit moment enig inhoudelijk oordeel over te kunnen geven. Overigens is de rechtbank ambtshalve bekend met een recente beslissing van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2025:1472) betreffende een verzoek om getuigen te horen omtrent dat document “D2”. Het Hof heeft omtrent dat verzoek overwogen: “Uit de vordering van de Franse officier van justitie en uit de toestemming van de Franse rechtbank volgt niet dat die vordering is gedaan om uitvoering te geven aan een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC.
Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat in document D2 mededeling wordt gedaan van een verzoek of wens van de Nederlandse autoriteiten om de servers van SkyECC te tappen. Het werkoverleg waaraan in het document D2 wordt gerefereerd betreft op zich dan ook geen nieuwe informatie, als gezegd werd dit overleg ook al in de algemene stukken uit het onderzoek Argus genoemd. Ook als kan worden aangenomen dat het tappen van de SkyECC servers heeft plaatsgevonden na het in document D2 genoemde verzoek of wens, vindt de stelling van de verdediging dat dit is gegrond op en gedaan ter uitvoering van een Nederlands verzoek, geen steun in andere documenten uit het Franse opsporingsonderzoek, in het bijzonder de hiervoor genoemde Franse vordering tot toestemming voor het tappen van die servers. Het hof onderschrijft dan ook niet het standpunt van de verdediging dat vanwege de hiervoor geciteerde mededeling in document D2 moet worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van SkyECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten”.
De rechtbank ziet in dit oordeel geen reden om de rol van Nederland met betrekking tot de interceptie anders te beoordelen.
De verweren worden verworpen.
4.3.2.2
Incompleetheid van de SkyECC-berichten/eenzijdig ontsleuteld
In het dossier bevindt zich een groot aantal chatgesprekken die zijn gevoerd door verdachte met zijn broer en met diverse andere contacten. De rechtbank is zich gedurende de beraadslaging steeds bewust geweest van het feit dat deze chats niet volledig zijn. Een groot aantal van de berichten is eenzijdig ontsleuteld. Bovendien ontbreken er chats en niet is bekend hoeveel chats er ontbreken.
. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het gegeven dat niet alle berichten zijn ontsleuteld en er slechts één kant van de communicatie is ontsleuteld op zichzelf niet dat de wel ontsleutelde berichten niet meer betrouwbaar kunnen worden geacht. Wel dient de nodige behoedzaamheid te worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van de inhoud van de gesprekken. Een en ander betekent niet dat op basis van de chats in zijn geheel geen vaststellingen kunnen worden gedaan. Voor zover de rechtbank op basis van de chats bepaalde feiten en omstandigheden vaststelt, zal zij dit bij de hierna te bespreken feiten uiteen zetten.
4.3.2.3
Duiding inhoud SkyECC-berichten
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de chatberichten in het dossier voldoende houvast om de ten laste gelegde feiten te beoordelen. De rechtbank verenigt zich daarbij met de uitleg die de politie heeft gegeven aan de termen die in de chatberichten worden gebruikt.
Deze duiding is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere strafzaken. Ook bij het interpreteren van de betekenis en de strekking van de chatgesprekken is de rechtbank behoedzaam geweest. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gesprekken betrekking hebben op het plegen van strafbare feiten. Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, ondanks dat in deze zaak gebruik is gemaakt van een versleutelde communicatiedienst, door verdachte en andere betrokkenen veelvuldig in verhullend taalgebruik wordt gesproken. De berichten zijn vaak heel summier en van logische en gebruikelijke conversaties, zoals in gesprekken over legale zaken, is doorgaans geen sprake. Kennelijk hebben de deelnemers aan de verschillende chats aan een half woord genoeg en begrijpen ze elkaar goed, ook als verhullende termen worden gebruikt. De rechtbank leidt uit de chatberichten, ook in onderlinge samenhang bezien, af dat in deze berichten over illegale zaken is gechat.
4.3.2.4
Het bewijsminimum
De rechtbank volgt de verdediging niet in het gevoerde verweer dat het bewijs voor de tenlastegelegde feiten slechts op één bron berust, namelijk de SkyECC-berichten.
Het is weliswaar juist dat de berichten allemaal het gevolg zijn van de ontsleuteling van de SkyECC-data, maar de rechtbank is van oordeel dat de berichten die ten grondslag worden gelegd aan de verdenking meerdere bewijsmiddelen opleveren. Zo gaat het om verschillende gesprekken van niet alleen verdachte met andere SkyECC-gebruikers, maar zijn er ook groepsgesprekken met verschillende daaraan deelnemende SkyECC-gebruikers. In een aantal van deze gesprekken zijn niet alleen de berichten van verdachte te lezen, maar ook die van andere deelnemers. Het gaat daarbij dus om meerdere gesprekken op meerdere dagen en op verschillende tijdstippen waarin over verschillende onderwerpen wordt gesproken en waarbij ook afbeeldingen worden gestuurd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat met deze verschillende gesprekken op zichzelf al sprake is van meerdere bewijsmiddelen en bronnen.
4.3.3De feiten
Identificatie verdachte als gebruiker SkyECC-ID’s
[medeverdachte] heeft bekend dat hij de gebruiker is geweest van de Sky-accounts [accountnaam 3] , [accountnaam 4] , [accountnaam 5] en [accountnaam 6] . Tegencontacten van [medeverdachte] betroffen onder meer de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . De gebruiker van deze Sky-accounts is door de politie geïdentificeerd als verdachte. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Uit identificatieonderzoek van die Sky-accounts blijkt dat de naam “ [naam 1] ” wordt genoemd in een gesprek tussen [medeverdachte] en tegencontact [accountnaam 7] , waarna [medeverdachte] spreekt over een derde persoon. Verder wordt in een chatgesprek de gebruiker van Sky-ID [accountnaam 1] “ [naam 2] ” genoemd, waarop die gebruiker zegt zijn naam niet te noemen. Daarnaast blijkt dat er een familiaire band bestaat tussen [medeverdachte] en [accountnaam 2] . Beiden spreken tegen elkaar over “pa en ma”, er werd gezegd “broer hoeveel ligt nog bij pa”, “dat ik je bel straks om af te spreken voor dat uit te praten met ons pa”, “pa en ma zijn helemaal kapot” en “of pa of ma heeft gedaan”. De ouders van [medeverdachte] hebben twee zonen. Voorts wordt door [accountnaam 2] in een gesprek aangegeven dat hij een motor heeft van het type Mp3 500, hetgeen ook volgt uit de politie-bedrijfssystemen. Als er wordt gevraagd aan [accountnaam 2] een adres op te geven in zijn buurt, dan verstuurt [accountnaam 2] de locatie van McDonald’s aan de [straat] te [woonplaats] . De woning van verdachte ligt aan [adres] in [woonplaats] en daarmee in de buurt van die locatie. Uit het identificatieonderzoek volgt verder dat aan de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] hetzelfde wachtwoord is gekoppeld, namelijk “ [wachtwoord] ” , de meest gebruikte zendmast van [accountnaam 1] zich bevond in de directe omgeving van de woning waar verdachte tot 4 augustus 2020stond ingeschreven en die van [accountnaam 2] zich bevond in de directe nabijheid van de woning waar verdachte sedert 4 augustus 2020 woont.
De rechtbank is van oordeel dat deze identificerende omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, terug te leiden zijn tot een en dezelfde persoon en tevens dat deze persoon verdachte is. Hieruit kan dan ook worden geconcludeerd dat de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] toe te schrijven zijn aan verdachte en dat hij de gebruiker daarvan is geweest. Het verweer dat hij niet voortdurend de gebruiker is geweest, volgt de rechtbank niet, omdat door of namens verdachte hierover niets is gesteld en dit overigens niet is gebleken.
Primair:
Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs gelet op het feit dat er geen sprake is geweest van de invoer van cocaïne. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Subsidiair:
Uit chatgesprekken waaraan [medeverdachte] ( [accountnaam 6] ) heeft deelgenomen is vast komen te staan dat hij op 20 februari 2021 met een niet nader geïdentificeerd Sky-account contacten heeft over een lading van 700 kilo die in een verkeerde container is geplaatst. Deze lading is afkomstig uit Chili en is op weg naar Rotterdam. [medeverdachte] zou op dat moment samen met de eigenaar van die lading in Dubai zitten en de mogelijkheid wordt besproken voor het uithalen van deze lading door [medeverdachte] . Daarbij worden met betrekking tot die lading specifieke kenmerken gegeven zoals hoe de lading verpakt zou zijn, waar in de container die lading zou liggen en wat de uiteindelijke bestemming zou zijn van de container. [medeverdachte] heeft vervolgens op 20 februari 2021 ook contact met verdachte over diezelfde lading van 700 kilo afkomstig uit Chili en samen bespreken zij de mogelijkheid om die lading in bezit te krijgen.
Op 24 februari 2021 wordt een groeps-chat gestart waarin ook [medeverdachte] is opgenomen. [medeverdachte] introduceert de eigenaar van de lading van 700 kilo en in de chatgroep worden drie plannen besproken om die lading in bezit te krijgen: A. het wegnemen van de container van het haventerrein middels pincodefraude; B. indien de container wordt geselecteerd voor controle, lokaliseren van de container en vervolgens uithalen voor de douanecontrole en C. overvallen van de legale chauffeur door “soldaten”. Ook worden in deze groeps-chat details genoemd van het schip, genaamd [schip] , waarop de lading zich zou bevinden, en wordt het containernummer [containernummer] genoemd. Het is [medeverdachte] die in het groepsgesprek de beslissingen neemt die in een andere groepsconversatie worden voorbereid en deels ten uitvoer worden gebracht.
Uit conversaties tussen verdachte en [medeverdachte] blijkt dat verdachte aan [medeverdachte] om gegevens vraagt betreffende de container en [medeverdachte] stuurt hem een afbeelding met het containernummer [containernummer] . Verdachte geeft ook aan dat hij samen met [persoon] en met politiekleding de opdracht wil gaan doen, waarbij [medeverdachte] aangeeft dat er een “oog” meegaat. [medeverdachte] vraagt verdachte ook om een gestolen auto te regelen.
Uit onderzoek Bolero is naar voren gekomen dat een criminele organisatie in Chili was overeengekomen om 665 kilo cocaïne te verzenden met containerschip [schip] , in een container met containernummer [containernummer] . Het containerschip [schip] zou op 5 maart 2021 in de haven van Rotterdam arriveren. Voorts is uit het onderzoek Bolero gebleken dat de 665 kilo cocaïne al in de haven in Chili is onderschept door de Chileense autoriteiten.
Uit de gesprekken in de groeps-chats en de onderlinge conversaties tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte] , leidt de rechtbank af dat verdachte betrokken is geweest bij de voorbereidingen voor het veiligstellen van de partij cocaïne die vanuit Chili naar Nederland zou komen. [medeverdachte] was degene die de contacten had met de eigenaar van de lading cocaïne en hij was degene die op belangrijke momenten beslissingen nam. Daarbij schakelde hij verdachte in voor een deel van de uitvoering van de door [medeverdachte] opgezette plannen voor het uithalen van de verdovende middelen. Hieraan heeft verdachte ook voldaan, in die zin dat hij uitvoering heeft gegeven aan plan C zoals dat in de groeps-chat was besproken. Op 23 februari 2021 zegt verdachte dat hij politiekleding, een zwaailamp en auto’s gaat regelen, zodat hij “hem” aan de kant kan zetten. Dit wordt ondersteund met foto’s van politiekleding. Vervolgens bevestigt verdachte dat alles “ready” is, “poli”, zwaailampen, alles. Daarnaast geeft verdachte aan dat hij alle gegevens wil en dat hij ter plaatse gaat kijken. Later stuurt verdachte foto’s van [bedrijf] S.A. te Brussel, de terminal die eerder is doorgegeven door [medeverdachte] , voorzien van een toelichting van de situatie ter plaatse. Gelet hierop is sprake van een bijdrage van voldoende gewicht door verdachte. Verdachte heeft zich daarmee naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 700 kilogram cocaïne.
De stelling dat in feite sprake is geweest van een vorm van oplichting door [medeverdachte] waarbij hij verdachte heeft betrokken, hetgeen geen strafbare voorbereidingshandelingen ex artikel 10a Opiumwet oplevert, aldus de verdediging, volgt de rechtbank niet. Dat [medeverdachte] reeds bij aanvang van zijn betrokkenheid wist dat de betreffende container in Chili bij het vertrek al leeg was wordt zonder meer weersproken door de inhoud van de chatgesprekken, die zonder enige twijfel zien op het veiligstellen van de lading. Weliswaar is met verdachte de mogelijkheid besproken dat de bak leeg was, maar de rechtbank beschouwt dit als niet meer dan slechts een theoretische mogelijkheid en zeker geen wetenschap aan de zijde van [medeverdachte] . Gelet ook op de moeite die werd gedaan om de inhoud van de container veilig te stellen en het feit dat verdachte daarmee al feitelijk bezig was, maken dat naar het oordeel van de rechtbank het opzet van verdachte steeds gericht was op de invoer van de 700 kilo.
Feit 2
Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In deze zaak is geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en het geld waarop de tenlastelegging ziet. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Stappenplan
Aangezien er geen sprake is van een concreet brondelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is de officier van justitie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (stap I). Van de verdachte mag vervolgens worden verlangd dat hij een verklaring geeft, waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn (stap II). Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn (stap III). Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar die verklaring en de daarin gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (stap IV). Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft (stap V).
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair volgt dat verdachte betrokken is geweest bij voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van 700 kilo cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke feiten in dit criminele milieu grote hoeveelheden cash geld omgaan en worden verdiend. Dit doet zich ook in onderhavig geval voor. Op grond van de chatgesprekken, waarvan sommige ondersteund door foto’s van pakketten bankbiljetten, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte en zijn broer [medeverdachte] voortdurend grote bedragen aan cash geld direct voorhanden hadden. Daarnaast volgt daaruit dat de contanten op verschillende plekken bij verschillende personen lagen, veelal in grote coupures. Er werden afspraken gemaakt om cash geld op te halen en er werd bijgehouden en besproken hoeveel waar lag. Uit chatgesprekken vanaf 23 februari 2021 blijkt van een ruzie tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte] , waarbij verdachte heeft gezegd dat er in totaal € 2.600.000,= weg is. [medeverdachte] antwoordt hierop dat hij niet anders kon en dat hij zware ellende heeft gehad en dat hij alles terug zal betalen.
Het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd. Daarnaast geldt dat cash geld op verschillende adressen, op ongebruikelijke plaatsen werd bewaard, waardoor deze bedragen niet direct aan verdachte en zijn broer te linken waren. De bankbiljetten zijn volgens de foto’s ook niet veilig en geordend opgeborgen, maar werden gebundeld met elastiek in pakketten bewaard.
Er is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachte en van zijn broer [medeverdachte] . Uit dit onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat zij geen (bekend) toereikend legaal inkomen hadden dat het voorhanden hebben van voormeld contante geldbedrag zouden kunnen verklaren. Verdachte heeft weliswaar een periode gewerkt, onder andere in België, maar ook de inkomsten uit die werkzaamheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank die contante bedragen niet verklaren.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig van aard zijn dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen dat gelet op de inhoud van de chatberichten vanaf 23 februari 2021 ziet op een bedrag van € 2.600.000,-. Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van dit geldbedrag.
Conclusie
Nu van de zijde van de verdediging een verklaring over de herkomst van de contante geldbedragen achterwege is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat geen tegenwicht is geboden tegen het vermoeden dat het geldbedrag van € 2.600.000,= van misdrijf afkomstig is. Er is geen verklaring gegeven die het witwasvermoeden heeft kunnen ontzenuwen.
Nader onderzoek door de officieren van justitie is dan ook niet aangewezen. Dit leidt tot de conclusie dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden voor het contante geldbedrag en dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Aangezien uit de chatgesprekken vast is komen te staan dat verdachte zich gedurende een lange periode samen met zijn broer heeft bezig gehouden met het witwassen van grote hoeveelheden contante geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt en dat er sprake is van medeplegen.