ECLI:NL:RBZWB:2025:5384

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 augustus 2025
Publicatiedatum
12 augustus 2025
Zaaknummer
02-169754-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorbereidingshandelingen voor de invoer van 700 kilogram cocaïne en gewoontewitwassen van € 2.600.000

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 augustus 2025 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die betrokken was bij de voorbereidingen voor de invoer van 700 kilogram cocaïne vanuit Chili. De verdachte is beschuldigd van het medeplegen van voorbereidingshandelingen en gewoontewitwassen van een bedrag van € 2.600.000. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte samen met anderen handelingen heeft verricht met het oog op de invoer van de cocaïne, waaronder het regelen van politie-uniformen en het maken van afspraken over de logistiek van de transporten. De verdachte heeft zich ook schuldig gemaakt aan het witwassen van grote contante geldbedragen, waarvan de herkomst niet kon worden verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden en een geldboete van € 30.000, alsook de ontneming van een bedrag van € 1.697.700. De rechtbank heeft de rechtmatigheid van het bewijs, verkregen via SkyECC, bevestigd en de verweren van de verdediging verworpen. De verdachte is vrijgesproken van het primair tenlastegelegde feit van invoer van cocaïne, maar is wel schuldig bevonden aan de subsidiaire tenlastelegging van voorbereidingshandelingen en gewoontewitwassen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-169754-24
vonnis van de meervoudige kamer van 12 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats]
ingeschreven op het adres te [woonplaats]
verder zonder bekende feitelijke woon- of verblijfplaats in Nederland,
raadsman mr. J.H.E.M. Kersemaekers, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 10 en 11 juni 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.S. Kikkert, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt. Het onderzoek ter terechtzitting is op 12 augustus 2025 gesloten

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 313 van het Wetboek van Strafvordering. De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte al dan niet samen met een ander of anderen:
1. kilo cocaïne heeft ingevoerd vanuit Chili. Subsidiair is dit ten laste gelegd als het plegen van voorbereidingshandelingen ten behoeve van die invoer;
2. een geldbedrag van € 2.600.000,= heeft witgewassen.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft vrijspraak gevorderd van feit 1 primair. Hij acht de tenlastegelegde feiten feit 1 subsidiair en feit 2 wettig en overtuigend bewezen. Betreffende de rechtmatigheid en betrouwbaarheid van de Sky-data heeft hij aangevoerd dat de Hoge Raad op 13 juni 2023 een arrest heeft gewezen, waaruit onder meer volgt dat die Sky-data rechtmatig zijn verkregen en ook als betrouwbaar moeten worden aangemerkt. De stand van de jurisprudentie op dit punt is daarna niet veranderd.
Voorts heeft de officier van justitie aangevoerd dat uit de gesprekken tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte] kan worden afgeleid dat verdachte de gebruiker is van de Sky-ID’s [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . Op grond van de met deze Sky-accounts gevoerde gesprekken en de door de medeverdachte met de Sky-ID’s [accountnaam 3] , [accountnaam 4] , [accountnaam 5] en [accountnaam 6] gevoerde gesprekken is de officier van justitie van mening dat de tenlastegelegde feiten wettig en overtuigend bewezen kunnen worden.
Voor het uitgebreide standpunt wordt verwezen naar het ter zitting overgelegde schriftelijke requisitoir.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft met betrekking tot de SkyECC-data aangevoerd dat de interceptie en verwerking van de SkyECC-data onrechtmatig zijn geschied. De interceptie valt volgens de verdediging binnen de werkingssfeer van artikel 31 EOB richtlijn omdat de interceptie door een andere lidstaat is verricht en niet binnen het JIT. De rechtmatigheid van de interceptie dient te worden beoordeeld op basis van Nederlands recht, waarbij het Franse belang voor de interceptie dient te worden getoetst. Ook is de rechtsbescherming volledig achterwege gebleven omdat de machtigingen van de r-c’s daarin niet voorzien. De machtigingen gaan namelijk over de verdere verwerking van de data, waarbij vanwege het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten onrechte wordt uitgegaan van de rechtmatigheid van de verkrijging ervan. Daarnaast is artikel 126m van het Wetboek van Strafvordering geen juiste wettelijke grondslag voor de afgegeven machtigingen. Bij de verwerking zijn de waarborgen van onder meer het Handvest niet in acht genomen. Zowel de interceptie als de verwerking heeft plaatsgevonden zonder wettelijke grondslag en daarom in strijd met de wet. Deze combinatie zorgt voor een schending van artikel 6 lid 1 EVRM, hetgeen reden is om de data van het bewijs uit te sluiten. Subsidiair zou, indien bewijsuitsluiting niet aan de orde is, strafvermindering het gevolg van de schending moeten zijn.
De verdediging heeft daar nog het verzoek aan toegevoegd om de ogen niet te sluiten voor recente ontwikkelingen bekend als “D2”, maar heeft ook aangegeven dat dat een weinig, al dan niet uitdrukkelijk onderbouwd, juridisch standpunt is.
Betreffende de feiten in het algemeen is door de verdediging aangevoerd dat het te kort door de bocht is om te stellen dat verdachte de (enige) gebruiker was van de accounts. Voorts is slechts een deel van het berichtenverkeer ontsleuteld, waardoor de context van de berichtgeving ontbreekt en er een vrijspraak dient te volgen.
De verdediging stelt zich ook op het standpunt dat het bewijs in deze zaak afkomstig is uit één bron en dat daarom het bewijsminimum niet wordt gehaald.
Ten aanzien van feit 1 primair stelt de verdediging dat vrijspraak moet volgen nu er geen bewijs is dat er daadwerkelijk cocaïne is ingevoerd. Evenmin is er wettig en overtuigend bewijs ter zake van een bewuste en nauwe samenwerking gericht op het voorbereiden van het invoeren van een hoeveelheid cocaïne.
Met betrekking tot het onder feit 2 tenlastegelegde gewoontewitwassen heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat op basis van het berichtenverkeer geen vermoeden van witwassen kan worden aangenomen en dat stap 2 uit de “zes stappen redenering” niet wordt gehaald. Om die redenen moet vrijspraak volgen van het onder 2 tenlastegelegde.
Voor het uitgebreide standpunt van de verdediging wordt verwezen naar de ter zitting overgelegde schriftelijke pleitnotities.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
4.3.2.1
De rechtmatigheid en betrouwbaarheid van het bewijs uit Sky-ECC
In het onderzoek Glencoe heeft ook de raadsman van de broer van verdachte, [medeverdachte] (hierna telkens: [medeverdachte] ) verweren gevoerd met betrekking tot de rechtmatigheid van de SkyECC-data. De rechtbank zal de verweren in beide zaken zoveel mogelijk gezamenlijk bespreken, omdat deze met elkaar samenhangen en om de leesbaarheid van het vonnis te bevorderen.
De rechtbank overweegt dat in de jurisprudentie inmiddels een lijn is ontwikkeld omtrent de beoordeling van het verkrijgen, verwerken en overdragen van Sky-data. Deze lijn komt erop neer dat de verkrijging van de data valt onder de werking van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en dat het niet de taak is van de Nederlandse rechter dit te toetsen. De rechtbank mag er dus op vertrouwen dat voor de interceptie in Frankrijk een toereikende wettelijke grondslag heeft bestaan en dat de grondrechten vanuit het EU-Handvest en het EVRM gewaarborgd zijn gebleven. Daarnaast wordt onvoldoende reden gezien om aan te nemen dat de samenwerking tussen Frankrijk en Nederland op dat moment zover is gegaan dat (mogelijk) sprake zou zijn van een verschuiving van de verantwoordelijkheid.
Voorts is vastgesteld dat sprake is geweest van een samenwerking tussen Frankrijk en Nederland op grond van een JIT, opgericht per 13 december 2019. Binnen het JIT voortdurende informatie-uitwisseling plaats gevonden. In het kader van het JIT was informatie-uitwisseling op zijn minst van eenzelfde niveau als ware zij geïnformeerd/genotificeerd als bedoeld in artikel 31 van Richtlijn 2024/41 (Hof van Justitie 30 april 2024, C-670/22).
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om dit oordeel te herzien. De rechtbank ziet in hetgeen hiertoe is aangevoerd geen aanleiding om aan dat verzoek te voldoen.
Dit wordt niet anders voor zover de verdediging in de zaak van verdachte heeft gewezen op een document “D2”. Hiertoe merkt de rechtbank op dat dit document niet door de verdediging is overgelegd, de inhouden van het document niet is geciteerd en dat dit document geen deel uitmaakt van het onderhavige strafdossier. Daar komt bij dat ook overigens onvoldoende is gesteld om hierover op dit moment enig inhoudelijk oordeel over te kunnen geven. Overigens is de rechtbank ambtshalve bekend met een recente beslissing van het gerechtshof Amsterdam (ECLI:NL:GHAMS:2025:1472) betreffende een verzoek om getuigen te horen omtrent dat document “D2”. Het Hof heeft omtrent dat verzoek overwogen:
“Uit de vordering van de Franse officier van justitie en uit de toestemming van de Franse rechtbank volgt niet dat die vordering is gedaan om uitvoering te geven aan een Nederlands verzoek tot het tappen van de servers van SkyECC.
Tegen die achtergrond is het niet onbegrijpelijk dat in document D2 mededeling wordt gedaan van een verzoek of wens van de Nederlandse autoriteiten om de servers van SkyECC te tappen. Het werkoverleg waaraan in het document D2 wordt gerefereerd betreft op zich dan ook geen nieuwe informatie, als gezegd werd dit overleg ook al in de algemene stukken uit het onderzoek Argus genoemd. Ook als kan worden aangenomen dat het tappen van de SkyECC servers heeft plaatsgevonden na het in document D2 genoemde verzoek of wens, vindt de stelling van de verdediging dat dit is gegrond op en gedaan ter uitvoering van een Nederlands verzoek, geen steun in andere documenten uit het Franse opsporingsonderzoek, in het bijzonder de hiervoor genoemde Franse vordering tot toestemming voor het tappen van die servers. Het hof onderschrijft dan ook niet het standpunt van de verdediging dat vanwege de hiervoor geciteerde mededeling in document D2 moet worden geconcludeerd dat met het tappen van de servers van SkyECC toepassing werd gegeven aan een opsporingsbevoegdheid in Frankrijk op initiatief van de Nederlandse autoriteiten”.
De rechtbank ziet in dit oordeel geen reden om de rol van Nederland met betrekking tot de interceptie anders te beoordelen.
De verweren worden verworpen.
4.3.2.2
Incompleetheid van de SkyECC-berichten/eenzijdig ontsleuteld
In het dossier bevindt zich een groot aantal chatgesprekken die zijn gevoerd door verdachte met zijn broer en met diverse andere contacten. De rechtbank is zich gedurende de beraadslaging steeds bewust geweest van het feit dat deze chats niet volledig zijn. Een groot aantal van de berichten is eenzijdig ontsleuteld. Bovendien ontbreken er chats en niet is bekend hoeveel chats er ontbreken.
. Naar het oordeel van de rechtbank maakt het gegeven dat niet alle berichten zijn ontsleuteld en er slechts één kant van de communicatie is ontsleuteld op zichzelf niet dat de wel ontsleutelde berichten niet meer betrouwbaar kunnen worden geacht. Wel dient de nodige behoedzaamheid te worden betracht bij het duiden van de betekenis en strekking van de inhoud van de gesprekken. Een en ander betekent niet dat op basis van de chats in zijn geheel geen vaststellingen kunnen worden gedaan. Voor zover de rechtbank op basis van de chats bepaalde feiten en omstandigheden vaststelt, zal zij dit bij de hierna te bespreken feiten uiteen zetten.
4.3.2.3
Duiding inhoud SkyECC-berichten
Naar het oordeel van de rechtbank bieden de chatberichten in het dossier voldoende houvast om de ten laste gelegde feiten te beoordelen. De rechtbank verenigt zich daarbij met de uitleg die de politie heeft gegeven aan de termen die in de chatberichten worden gebruikt.
Deze duiding is ook in lijn met hetgeen de rechtbank ambtshalve bekend is uit andere strafzaken. Ook bij het interpreteren van de betekenis en de strekking van de chatgesprekken is de rechtbank behoedzaam geweest. Niet zonder meer kan worden aangenomen dat de gesprekken betrekking hebben op het plegen van strafbare feiten. Anderzijds heeft de rechtbank in aanmerking genomen dat, ondanks dat in deze zaak gebruik is gemaakt van een versleutelde communicatiedienst, door verdachte en andere betrokkenen veelvuldig in verhullend taalgebruik wordt gesproken. De berichten zijn vaak heel summier en van logische en gebruikelijke conversaties, zoals in gesprekken over legale zaken, is doorgaans geen sprake. Kennelijk hebben de deelnemers aan de verschillende chats aan een half woord genoeg en begrijpen ze elkaar goed, ook als verhullende termen worden gebruikt. De rechtbank leidt uit de chatberichten, ook in onderlinge samenhang bezien, af dat in deze berichten over illegale zaken is gechat.
4.3.2.4
Het bewijsminimum
De rechtbank volgt de verdediging niet in het gevoerde verweer dat het bewijs voor de tenlastegelegde feiten slechts op één bron berust, namelijk de SkyECC-berichten.
Het is weliswaar juist dat de berichten allemaal het gevolg zijn van de ontsleuteling van de SkyECC-data, maar de rechtbank is van oordeel dat de berichten die ten grondslag worden gelegd aan de verdenking meerdere bewijsmiddelen opleveren. Zo gaat het om verschillende gesprekken van niet alleen verdachte met andere SkyECC-gebruikers, maar zijn er ook groepsgesprekken met verschillende daaraan deelnemende SkyECC-gebruikers. In een aantal van deze gesprekken zijn niet alleen de berichten van verdachte te lezen, maar ook die van andere deelnemers. Het gaat daarbij dus om meerdere gesprekken op meerdere dagen en op verschillende tijdstippen waarin over verschillende onderwerpen wordt gesproken en waarbij ook afbeeldingen worden gestuurd. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat met deze verschillende gesprekken op zichzelf al sprake is van meerdere bewijsmiddelen en bronnen.
4.3.3
De feiten
Identificatie verdachte als gebruiker SkyECC-ID’s
[medeverdachte] heeft bekend dat hij de gebruiker is geweest van de Sky-accounts [accountnaam 3] , [accountnaam 4] , [accountnaam 5] en [accountnaam 6] . Tegencontacten van [medeverdachte] betroffen onder meer de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] . De gebruiker van deze Sky-accounts is door de politie geïdentificeerd als verdachte. In dat verband overweegt de rechtbank het volgende.
Uit identificatieonderzoek van die Sky-accounts blijkt dat de naam “ [naam 1] ” wordt genoemd in een gesprek tussen [medeverdachte] en tegencontact [accountnaam 7] , waarna [medeverdachte] spreekt over een derde persoon. Verder wordt in een chatgesprek de gebruiker van Sky-ID [accountnaam 1] “ [naam 2] ” genoemd, waarop die gebruiker zegt zijn naam niet te noemen. Daarnaast blijkt dat er een familiaire band bestaat tussen [medeverdachte] en [accountnaam 2] . Beiden spreken tegen elkaar over “pa en ma”, er werd gezegd “broer hoeveel ligt nog bij pa”, “dat ik je bel straks om af te spreken voor dat uit te praten met ons pa”, “pa en ma zijn helemaal kapot” en “of pa of ma heeft gedaan”. De ouders van [medeverdachte] hebben twee zonen. Voorts wordt door [accountnaam 2] in een gesprek aangegeven dat hij een motor heeft van het type Mp3 500, hetgeen ook volgt uit de politie-bedrijfssystemen. Als er wordt gevraagd aan [accountnaam 2] een adres op te geven in zijn buurt, dan verstuurt [accountnaam 2] de locatie van McDonald’s aan de [straat] te [woonplaats] . De woning van verdachte ligt aan [adres] in [woonplaats] en daarmee in de buurt van die locatie. Uit het identificatieonderzoek volgt verder dat aan de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] hetzelfde wachtwoord is gekoppeld, namelijk “ [wachtwoord] ” , de meest gebruikte zendmast van [accountnaam 1] zich bevond in de directe omgeving van de woning waar verdachte tot 4 augustus 2020stond ingeschreven en die van [accountnaam 2] zich bevond in de directe nabijheid van de woning waar verdachte sedert 4 augustus 2020 woont.
De rechtbank is van oordeel dat deze identificerende omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, terug te leiden zijn tot een en dezelfde persoon en tevens dat deze persoon verdachte is. Hieruit kan dan ook worden geconcludeerd dat de Sky-accounts [accountnaam 1] en [accountnaam 2] toe te schrijven zijn aan verdachte en dat hij de gebruiker daarvan is geweest. Het verweer dat hij niet voortdurend de gebruiker is geweest, volgt de rechtbank niet, omdat door of namens verdachte hierover niets is gesteld en dit overigens niet is gebleken.
Feit 1
Primair:
Met de officier van justitie en de verdediging ziet de rechtbank onvoldoende wettig en overtuigend bewijs gelet op het feit dat er geen sprake is geweest van de invoer van cocaïne. Verdachte zal hiervan worden vrijgesproken.
Subsidiair:
Uit chatgesprekken waaraan [medeverdachte] ( [accountnaam 6] ) heeft deelgenomen is vast komen te staan dat hij op 20 februari 2021 met een niet nader geïdentificeerd Sky-account contacten heeft over een lading van 700 kilo die in een verkeerde container is geplaatst. Deze lading is afkomstig uit Chili en is op weg naar Rotterdam. [medeverdachte] zou op dat moment samen met de eigenaar van die lading in Dubai zitten en de mogelijkheid wordt besproken voor het uithalen van deze lading door [medeverdachte] . Daarbij worden met betrekking tot die lading specifieke kenmerken gegeven zoals hoe de lading verpakt zou zijn, waar in de container die lading zou liggen en wat de uiteindelijke bestemming zou zijn van de container. [medeverdachte] heeft vervolgens op 20 februari 2021 ook contact met verdachte over diezelfde lading van 700 kilo afkomstig uit Chili en samen bespreken zij de mogelijkheid om die lading in bezit te krijgen.
Op 24 februari 2021 wordt een groeps-chat gestart waarin ook [medeverdachte] is opgenomen. [medeverdachte] introduceert de eigenaar van de lading van 700 kilo en in de chatgroep worden drie plannen besproken om die lading in bezit te krijgen: A. het wegnemen van de container van het haventerrein middels pincodefraude; B. indien de container wordt geselecteerd voor controle, lokaliseren van de container en vervolgens uithalen voor de douanecontrole en C. overvallen van de legale chauffeur door “soldaten”. Ook worden in deze groeps-chat details genoemd van het schip, genaamd [schip] , waarop de lading zich zou bevinden, en wordt het containernummer [containernummer] genoemd. Het is [medeverdachte] die in het groepsgesprek de beslissingen neemt die in een andere groepsconversatie worden voorbereid en deels ten uitvoer worden gebracht.
Uit conversaties tussen verdachte en [medeverdachte] blijkt dat verdachte aan [medeverdachte] om gegevens vraagt betreffende de container en [medeverdachte] stuurt hem een afbeelding met het containernummer [containernummer] . Verdachte geeft ook aan dat hij samen met [persoon] en met politiekleding de opdracht wil gaan doen, waarbij [medeverdachte] aangeeft dat er een “oog” meegaat. [medeverdachte] vraagt verdachte ook om een gestolen auto te regelen.
Uit onderzoek Bolero is naar voren gekomen dat een criminele organisatie in Chili was overeengekomen om 665 kilo cocaïne te verzenden met containerschip [schip] , in een container met containernummer [containernummer] . Het containerschip [schip] zou op 5 maart 2021 in de haven van Rotterdam arriveren. Voorts is uit het onderzoek Bolero gebleken dat de 665 kilo cocaïne al in de haven in Chili is onderschept door de Chileense autoriteiten.
Uit de gesprekken in de groeps-chats en de onderlinge conversaties tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte] , leidt de rechtbank af dat verdachte betrokken is geweest bij de voorbereidingen voor het veiligstellen van de partij cocaïne die vanuit Chili naar Nederland zou komen. [medeverdachte] was degene die de contacten had met de eigenaar van de lading cocaïne en hij was degene die op belangrijke momenten beslissingen nam. Daarbij schakelde hij verdachte in voor een deel van de uitvoering van de door [medeverdachte] opgezette plannen voor het uithalen van de verdovende middelen. Hieraan heeft verdachte ook voldaan, in die zin dat hij uitvoering heeft gegeven aan plan C zoals dat in de groeps-chat was besproken. Op 23 februari 2021 zegt verdachte dat hij politiekleding, een zwaailamp en auto’s gaat regelen, zodat hij “hem” aan de kant kan zetten. Dit wordt ondersteund met foto’s van politiekleding. Vervolgens bevestigt verdachte dat alles “ready” is, “poli”, zwaailampen, alles. Daarnaast geeft verdachte aan dat hij alle gegevens wil en dat hij ter plaatse gaat kijken. Later stuurt verdachte foto’s van [bedrijf] S.A. te Brussel, de terminal die eerder is doorgegeven door [medeverdachte] , voorzien van een toelichting van de situatie ter plaatse. Gelet hierop is sprake van een bijdrage van voldoende gewicht door verdachte. Verdachte heeft zich daarmee naar het oordeel van de rechtbank dan ook schuldig gemaakt aan het medeplegen van voorbereidingshandelingen voor de invoer van 700 kilogram cocaïne.
De stelling dat in feite sprake is geweest van een vorm van oplichting door [medeverdachte] waarbij hij verdachte heeft betrokken, hetgeen geen strafbare voorbereidingshandelingen ex artikel 10a Opiumwet oplevert, aldus de verdediging, volgt de rechtbank niet. Dat [medeverdachte] reeds bij aanvang van zijn betrokkenheid wist dat de betreffende container in Chili bij het vertrek al leeg was wordt zonder meer weersproken door de inhoud van de chatgesprekken, die zonder enige twijfel zien op het veiligstellen van de lading. Weliswaar is met verdachte de mogelijkheid besproken dat de bak leeg was, maar de rechtbank beschouwt dit als niet meer dan slechts een theoretische mogelijkheid en zeker geen wetenschap aan de zijde van [medeverdachte] . Gelet ook op de moeite die werd gedaan om de inhoud van de container veilig te stellen en het feit dat verdachte daarmee al feitelijk bezig was, maken dat naar het oordeel van de rechtbank het opzet van verdachte steeds gericht was op de invoer van de 700 kilo.
Feit 2
Algemene overweging
De rechtbank stelt voorop dat voor een veroordeling voor witwassen dient te worden bewezen dat het tenlastegelegde geldbedrag uit enig misdrijf (gronddelict) afkomstig is. Het is voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘afkomstig uit enig misdrijf’ niet vereist dat uit de bewijsmiddelen moet kunnen worden afgeleid dat het ten laste gelegde geldbedrag afkomstig is uit een nauwkeurig aangeduid misdrijf. In deze zaak is geen direct verband te leggen tussen een concreet misdrijf en het geld waarop de tenlastelegging ziet. Dat betekent dat er geen gronddelict bekend is.
Stappenplan
Aangezien er geen sprake is van een concreet brondelict zal bij de beoordeling of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen, gebruik gemaakt worden van het in de jurisprudentie ontwikkelde stappenplan. In de eerste plaats is de officier van justitie verantwoordelijk voor het aandragen van feiten omstandigheden die een vermoeden rechtvaardigen dat een voorwerp uit enig misdrijf afkomstig is (stap I). Van de verdachte mag vervolgens worden verlangd dat hij een verklaring geeft, waaruit blijkt dat de ten laste gelegde voorwerpen niet van misdrijf afkomstig zijn (stap II). Die verklaring moet concreet, min of meer verifieerbaar, en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk zijn (stap III). Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij pas in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren. Zodra de verklaring van verdachte voldoende tegenwicht biedt, ligt het op de weg van de officier van justitie om nader onderzoek te doen naar die verklaring en de daarin gestelde alternatieve herkomst van de goederen. Als een dergelijke verklaring is uitgebleven, mag de rechter die omstandigheid betrekken in zijn bewijsoverwegingen (stap IV). Uit de resultaten van dat onderzoek zal dienen te blijken of met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de goederen waarop de verdenking betrekking heeft een legale herkomst hebben en dat een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring overblijft (stap V).
Het vermoeden van witwassen
De rechtbank stelt vast dat uit de bewijsoverwegingen ten aanzien van feit 1 subsidiair volgt dat verdachte betrokken is geweest bij voorbereidingshandelingen met betrekking tot de invoer van 700 kilo cocaïne. Het is een feit van algemene bekendheid dat bij dergelijke feiten in dit criminele milieu grote hoeveelheden cash geld omgaan en worden verdiend. Dit doet zich ook in onderhavig geval voor. Op grond van de chatgesprekken, waarvan sommige ondersteund door foto’s van pakketten bankbiljetten, is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat verdachte en zijn broer [medeverdachte] voortdurend grote bedragen aan cash geld direct voorhanden hadden. Daarnaast volgt daaruit dat de contanten op verschillende plekken bij verschillende personen lagen, veelal in grote coupures. Er werden afspraken gemaakt om cash geld op te halen en er werd bijgehouden en besproken hoeveel waar lag. Uit chatgesprekken vanaf 23 februari 2021 blijkt van een ruzie tussen verdachte en zijn broer [medeverdachte] , waarbij verdachte heeft gezegd dat er in totaal € 2.600.000,= weg is. [medeverdachte] antwoordt hierop dat hij niet anders kon en dat hij zware ellende heeft gehad en dat hij alles terug zal betalen.
Het bezit van grote contante geldbedragen door privépersonen is hoogst ongebruikelijk vanwege het risico van onder meer brand en diefstal, waarbij het geldbedrag in dergelijke gevallen niet is verzekerd. Daarnaast geldt dat cash geld op verschillende adressen, op ongebruikelijke plaatsen werd bewaard, waardoor deze bedragen niet direct aan verdachte en zijn broer te linken waren. De bankbiljetten zijn volgens de foto’s ook niet veilig en geordend opgeborgen, maar werden gebundeld met elastiek in pakketten bewaard.
Er is onderzoek gedaan naar de financiële situatie van verdachte en van zijn broer [medeverdachte] . Uit dit onderzoek is naar het oordeel van de rechtbank vast komen te staan dat zij geen (bekend) toereikend legaal inkomen hadden dat het voorhanden hebben van voormeld contante geldbedrag zouden kunnen verklaren. Verdachte heeft weliswaar een periode gewerkt, onder andere in België, maar ook de inkomsten uit die werkzaamheden kunnen naar het oordeel van de rechtbank die contante bedragen niet verklaren.
De rechtbank is op basis van het vorenstaande van oordeel dat de aangedragen feiten en omstandigheden zodanig van aard zijn dat er zonder meer sprake is van een vermoeden van witwassen dat gelet op de inhoud van de chatberichten vanaf 23 februari 2021 ziet op een bedrag van € 2.600.000,-. Onder deze omstandigheden mag van verdachte een verklaring worden verlangd over de herkomst van dit geldbedrag.
Conclusie
Nu van de zijde van de verdediging een verklaring over de herkomst van de contante geldbedragen achterwege is gebleven, is de rechtbank van oordeel dat geen tegenwicht is geboden tegen het vermoeden dat het geldbedrag van € 2.600.000,= van misdrijf afkomstig is. Er is geen verklaring gegeven die het witwasvermoeden heeft kunnen ontzenuwen.
Nader onderzoek door de officieren van justitie is dan ook niet aangewezen. Dit leidt tot de conclusie dat een criminele herkomst als enig aanvaardbare verklaring kan gelden voor het contante geldbedrag en dat verdachte zich daarmee schuldig heeft gemaakt aan witwassen. Aangezien uit de chatgesprekken vast is komen te staan dat verdachte zich gedurende een lange periode samen met zijn broer heeft bezig gehouden met het witwassen van grote hoeveelheden contante geldbedragen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte van dit witwassen een gewoonte heeft gemaakt en dat er sprake is van medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1. subsidiair:
hij in de periode van 20 februari 2020 tot en
met08 maart 2021, ergens in Nederland en/of België en/of de Verenigde Arabische Emiraten, tezamen en in vereniging met anderen, om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken en/of binnen het grondgebied van Nederland brengen, dan wel aanwezig hebben van 700 kilogram cocaïne, zijnde cocaïne een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, voor te bereiden en/of te bevorderen,
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te doen plegen, mede te plegen en/of om daarbij behulpzaam te zijn en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde feit(en),
hebbende verdachte en/of verdachtes mededaders:
- één of meer mobiele (organisatie)telefoons, met het beveiligingsprogramma SKY-ECC, voorhanden gehad en
- in persoon via (SKY)chatberichten contact met één of meer mededaders(s) en/of contactperso(o)n(en) onderhouden en/of informatie uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het inkopen en/of transporteren en/of afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en
- een of meerdere ontmoetingen gehad en/of geregeld in Nederland en/of de Verenigde Arabische Emiraten, met betrekking tot het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en/of
- de logistiek en administratie geregeld voor het (zee- en/of land)transport van (een)
container(s) met daarin cocaïne;
- politie-uniformen, zwaailicht(en) en gestolen auto’s geregeld (om transporten met cocaïne te kunnen onderscheppen) en/of.
- personen en/of bedrijven en/of in de haven van Rotterdam benaderd en/of laten benaderen om informatie over de logistiek van de transporten van de containers met cocaïne te verschaffen en/of
- personen en/of bedrijven benaderd en/of laten benaderen om zich ter beschikking te stellen voor het transporteren en/of uithalen van cocaïne en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of ontvangen van zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) voor het transporteren en/of inkopen en/of uithalen en/of verkopen van de cocaïne;
2
in de periode van 30 augustus 2020 tot en met 09 maart 2021 in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt,
immers hebben hij, verdachte en zijn mededader van contante geldbedragen van in
totaal € 2.600.000,-, verworven en/of voorhanden gehad terwijl hij verdachte en diens mededader wisten dat deze geldbedragen geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of middellijk, afkomstig waren uit enig misdrijf;
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 74 maanden en een geldboete van € 10.000,=, subsidiair 85 dagen vervangende hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Namens verdachte is aangevoerd dat hij in het buitenland verblijft omdat hij als jonge vader heeft gekozen voor zijn gezin en zeer jonge kinderen, zodat dit hem niet kan worden tegengeworpen. Daarnaast heeft de verdediging aangevoerd dat de veroordeling van verdachte in het onderzoek Francis Drake nog niet onherroepelijk is en is gevraagd om met diezelfde uitspraak rekening te houden en toepassing te geven aan artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het samen met anderen plegen van voorbereidingshandelingen, verricht met het oog op de invoer van een forse hoeveelheid cocaïne van 700 kilogram. Voorts heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van gewoontewitwassen van een bedrag van € 2.600.000,=.
Aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft zich beziggehouden met de internationale handel in cocaïne. Hij vormde door zijn bijdrage een schakel in die handel en aan de instandhouding hiervan. Gelet op hoeveelheid cocaïne waarvan de invoer werd voorbereid kan het niet anders dan dat deze bestemd moet zijn geweest voor verdere verspreiding en handel met als einddoel het gebruik van cocaïne door het individu. Omdat cocaïne stoffen bevat die schadelijk zijn voor de gezondheid en sterk verslavend zijn, vormt het op de markt brengen van deze harddrugs een ernstige bedreiging voor de volksgezondheid. Met de handel in cocaïne wordt bovendien veel geld verdiend. De wereld waarin verdachte zich aldus begaf is er een van georganiseerde ondermijnende criminaliteit, waarin intimidatie, geweld, aanslagen en liquidaties binnen eigen kring of tussen rivaliserende bendes niet worden geschuwd en die onder meer een bedreiging inhouden van de integriteit van het financiële en economische verkeer. Corruptie en witwaspraktijken zijn daarbij immers aan de orde van de dag.
Verdachte heeft bij deze nadelige gevolgen kennelijk niet stilgestaan. Hij is alleen bezig geweest met het verdienen van grote hoeveelheden geld. Door zich te bedienen van een SkyECC-toestel waande hij zich onbespied en dacht hij onopgemerkt zijn gang te kunnen gaan.
De rechtbank stelt vast dat verdachte vorig jaar reeds is veroordeeld tot een langdurige gevangenisstraf voor soortgelijke feiten die deels in dezelfde periode hebben plaatsgevonden. Hieruit leidt de rechtbank af dat verdachte zich op grotere schaal heeft beziggehouden met drugscriminaliteit. Verdachte is vertrokken naar het buitenland met de kennelijke bedoeling om zich aan een eventuele tenuitvoerlegging van die gevangenisstraf te onttrekken.
De ernst van de bewezenverklaarde feiten, de ernstige gevolgen daarvan en de rol die verdachte daarbij heeft gespeeld maken dat naar het oordeel van de rechtbank het niet meer dan terecht is dat voor georganiseerde handel in cocaïne onvoorwaardelijke gevangenisstraffen worden opgelegd. Enerzijds dient dit als vergelding voor de ontwrichting van de samenleving waaraan verdachte (indirect) heeft bijgedragen. Anderzijds heeft het opleggen van vrijheidsstraffen tot doel anderen ervan te weerhouden zich met georganiseerde criminaliteit in te laten.
Persoonlijke omstandigheden
Bij het bepalen van de hoogte van die straf heeft de rechtbank geen rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is gevlucht naar het buitenland en heeft er kennelijk bewust voor gekozen om geen verantwoording af te leggen.
De rechtbank heeft bij de strafbepaling rekening gehouden met het strafblad van verdachte van 25 november 2024. Uit dit strafblad blijkt dat verdachte op 8 maart 2024 nog is veroordeeld tot 54 maanden gevangenisstraf voor soortgelijke feiten en de rechtbank zal op grond van artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht met deze veroordeling rekening houden omdat de onderhavige feiten zijn gepleegd voor 8 maart 2024.
Strafoplegging
Voor de bepaling van de hoogte van de aan verdachte op te leggen straf zal de rechtbank aansluiting zoeken bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting, opgesteld door het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Tevens heeft zij acht geslagen op de straffen die in vergelijkbare zaken worden opgelegd.
Alles afwegende komt de rechtbank tot een lagere gevangenisstraf dan door de officier van justitie is gevorderd. De rechtbank acht een gevangenisstraf van 42 maanden passend en geboden.
De winstaspiraties die gepaard gaan met deze strafbare feiten zijn enorm en doorgaans de belangrijkste drijfveer om hieraan deel te nemen. Deze elementen vormen voor de rechtbank aanleiding om naast een gevangenisstraf ook een forse geldboete op te leggen. De rechtbank acht een geldboete van € 30.000,= subsidiair 185 dagen hechtenis aangewezen. Dit is hoger dan door de officier van justitie gevorderd.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.
Vordering gevangenneming
De rechtbank is van oordeel dat nu verdachte wordt veroordeeld voor de tenlastegelegde feiten en dit gepaard gaat met een langdurige gevangenisstraf, het voor de maatschappij onbegrijpelijk is als verdachte zijn straf in vrijheid mag afwachten. Er wordt voldaan aan de in artikel 67 en 67a Sv gestelde voorwaarden. Er is immers sprake van misdrijven waarvoor voorlopige hechtenis is toegelaten en er zijn ernstige bezwaren jegens verdachte. Daarnaast blijkt uit bepaalde omstandigheden van een gewichtige reden van maatschappelijke veiligheid, welke de onverwijlde vrijheidsbeneming vordert. Zo moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaren of meer is gesteld. Ook moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de verdachte een misdrijf zal begaan waardoor de gezondheid of veiligheid van personen in gevaar kan worden gebracht. Verder is naar het oordeel van de rechtbank gebleken van een ernstig gevaar voor vlucht. De rechtbank overweegt daartoe dat verdachte tot op heden zijn aanhouding heeft weten te ontlopen en evenmin op de oproeping voor de inhoudelijke behandeling van zijn strafzaak is verschenen. De rechtbank is gebleken dat verdachte zich in het buitenland ophoudt en er is geen adres bekend. Daaruit blijkt dat verdachte zich aan het zicht van de justitiële autoriteiten onttrekt.
De rechtbank zal de vordering tot gevangenneming daarom toewijzen. Zij beveelt de gevangenneming van verdachte met ingang van heden en bepaalt dat de tenuitvoerlegging zal geschieden in een huis van bewaring of in een andere wettige plaats van detentie in Nederland. Deze beslissing zal ook worden vastgelegd in een afzonderlijke beslissing.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 47, 57, 63 en 420ter van het Wetboek van Strafrecht en artikel 10a van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder 1 primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
Feit 1. subsidiair:Medeplegen van een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de Opiumwet, voorbereiden of bevorderen door een ander trachten te bewegen om dat feit te plegen, te doen plegen, mede te plegen, daarbij behulpzaam te zijn, daartoe gelegenheid, middelen en inlichtingen te verschaffen, en zich of een ander gelegenheid, middelen en inlichtingen tot het plegen van dat feit trachten te verschaffen, en voorwerpen, vervoermiddelen, gelden, of andere betaalmiddelen voorhanden te hebben, waarvan hij weet dat zij bestemd zijn tot het plegen van dat feit;
feit 2:Medeplegen van gewoontewitwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 42 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 30.000,=;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
185 dagen;
Gevangenneming
- beveelt de gevangenneming van verdachte. Deze beslissing is apart opgemaakt.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.H. Goossens, voorzitter, mr. M.A.E. Dekker en mr. E.G.F. Vliegenberg, rechters, in tegenwoordigheid van F.J.M. Nouws, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 12 augustus 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
1.
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 20 februari 2021 tot en
met 08 maart 2021 te Rotterdam en/of [woonplaats] , althans in Nederland
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,
opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland heeft gebracht als bedoeld in
artikel 1 lid 4 van de Opiumwet en/of opzettelijk heeft bereid en/of bewerkt en/of
verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd en/of
opzettelijk aanwezig heeft gehad
ongeveer 700 kilogram cocaïne, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal
bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet
behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die
wet;
( art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet )
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstip(pen) in of omstreeks de periode van 20 februari 2020 tot
en 08 maart 2021, te [woonplaats] en/of Rotterdam en/of Brussel en/of Dubai, althans
ergens in Nederland en/of België en/of de Verenigde Arabische Emiraten,
tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen
(telkens) om een feit, bedoeld in het vierde of vijfde lid van artikel 10 van de
Opiumwet, te weten het opzettelijk verkopen en/of afleveren en/of verstrekken
en/of vervoeren en/of bewerken en/of verwerken en/of binnen het grondgebied
van Nederland brengen, dan wel aanwezig hebben van
700 kilogram, althans een forse hoeveelheid cocaïne, althans telkens (een)
aanzienlijke (handels)hoeveelhe(i)d(en) cocaïne, zijnde cocaïne een middel
vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I, en/of zijnde een ander middel
zoals genoemd in lijst I van de Opiumwet, voor te bereiden en/of te bevorderen,
(telkens)
-één of meer anderen heeft getracht te bewegen om dat/die feit(en) te plegen, te
doen plegen, mede te plegen, uit te lokken en/of om daarbij behulpzaam te zijn
en/of om daartoe gelegenheid, middelen en/of inlichtingen te verschaffen en/of
-zich en/of (een) ander(en) gelegenheid en/of middelen en/of inlichtingen tot het
plegen van dat/die feit(en) heeft getracht te verschaffen en/of
-voorwerpen en/of vervoermiddelen en/of stoffen en/of gelden en/of andere
betaalmiddelen voorhanden heeft gehad, waarvan hij wist of ernstige reden had te
vermoeden dat zij bestemd waren tot het plegen van het/de hierboven bedoelde
feit(en),
hebbende verdachte en/of (een of meer van) verdachtes mededader(s) (telkens):
- één of meer mobiele (organisatie)telefoon(s), met het beveiligingsprogramma
SKY-ECC, voorhanden gehad en/of verstrekt, en/of
- in persoon, telefonisch en/of via (SKY)chatberichten contact met één of meer
mededaders(s) en/of contactperso(o)n(en) onderhouden en/of informatie
uitgewisseld en/of afspraken gemaakt over het inkopen en/of transporteren en/of
afleveren en/of opslaan en/of uithalen en/of verstrekken en/of vervoeren van
voornoemde handelshoeveelheden cocaïne en/of
- een of meerdere ontmoetingen gehad en/of geregeld in [woonplaats] en/of Dubai,
althans in Nederland en/of de Verenigde Arabische Emiraten, met betrekking tot
het opzettelijk binnen het grondgebied van Nederland brengen en/of verkopen
en/of afleveren en/of verstrekken en/of vervoeren van voornoemde
handelshoeveelheden cocaïne en/of
- de logistiek en administratie geregeld voor het (zee- en/of land)transport van (een)
container(s) met daarin cocaïne;
- een of meer politie-uniform(en), zwaailicht(en) en gestolen auto’s geregeld (om
transporten met cocaïne te kunnen onderscheppen) en/of.
- personen en/of bedrijven en/of in de haven van Rotterdam benaderd en/of laten
benaderen om informatie over de logistiek van de transporten van de containers
met cocaïne te verschaffen en/of
- personen en/of bedrijven benaderd en/of laten benaderen om zich ter
beschikking te stellen voor het transporteren en/of uithalen van cocaïne en/of
- geld in het vooruitzicht gesteld (gekregen) en/of verstrekt (gekregen) en/of
ontvangen van zijn mededader(s) en/of één of meer andere perso(o)n(en) voor het
transporteren en/of inkopen en/of uithalen en/of verkopen van de cocaïne;
( art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 10a lid 1 ahf/sub 2 alinea
Opiumwet )
2
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 30
augustus 2020 tot en met 09 maart 2021 te [woonplaats] althans in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen
van het plegen van witwassen een gewoonte heeft gemaakt, althans zich
schuldig heeft gemaakt aan (eenvoudig) (schuld)witwassen,
immers heeft/hebben hij, verdachte en/of (één of meer van) zijn
mededader(s) van één of meerdere (contante) geldbedrag(en) van in
totaal € 2.600.000,-, althans van enig geldbedrag
de werkelijke aard en/of de herkomst en/of de vindplaats en/of de
vervreemding en/of de verplaatsing verborgen en/of verhuld en/of
verborgen en/ofverhuld, wie de rechthebbende op dit/deze
geldbedrag/geldbedrag(en) is/zijn en/of wie dit/deze
geldbedrag/geldbedragen voorhanden had en/of
dit! deze geldbedrag/geldbedrag(en) verworven en / ofvoorhanden gehad
en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik gemaakt,
terwijl hij verdachte en/of diens mededader(s) wist(en) dan wel
redelijkerwijs moest(en) vermoeden, dat dit/deze
geldbedrag/geldbedrag(en) geheel of gedeeltelijk, onmiddellijk of
middellijk, afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf
(art 420quatr lid 1 ahf/ond a Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1
ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond a Wetboek
van Strafrecht, art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art
420ter lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 420ter lid 2 Wetboek van
Strafrecht, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)