ECLI:NL:RBZWB:2025:551
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Verzet tegen uitspraak over niet tijdig beslissen op verzoek om ambtshalve vermindering
In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 5 februari 2025 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank van 22 maart 2024. In de eerdere uitspraak was het beroep van belanghebbende gegrond verklaard, maar er was ook een beroep tegen het niet tijdig beslissen op verzoeken om ambtshalve vermindering aanhangig gemaakt. Belanghebbende had op 23 april 2024 verzet ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank. De rechtbank heeft het verzet op 22 januari 2025 behandeld, waarbij de inspecteur van de belastingdienst aanwezig was, maar belanghebbende zich had afgemeld. De rechtbank oordeelde dat belanghebbende voldoende bekend was met de ingediende stukken en dat er geen sprake was van schending van de goede procesorde. De rechtbank verklaarde het verzet gegrond, omdat de eerdere uitspraak niet volledig in het dictum was weergegeven. Hierdoor verviel de eerdere uitspraak en werd het onderzoek hervat in de stand waarin het zich bevond voor die uitspraak. De rechtbank deed ook uitspraak op het beroep tegen het niet tijdig beslissen, waarbij werd vastgesteld dat de inspecteur niet had beslist op de verzoeken om ambtshalve vermindering. De rechtbank oordeelde dat de beroepen tegen het niet tijdig beslissen gegrond waren en legde de inspecteur op om binnen twee weken alsnog te beslissen op de verzoeken. Tevens werd een dwangsom van € 1.442 vastgesteld, en de inspecteur moest wettelijke rente vergoeden over de dwangsom en het griffierecht. Het verzoek om schadevergoeding wegens overschrijding van de redelijke termijn werd afgewezen, en de rechtbank wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.