ECLI:NL:RBZWB:2025:5622

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
21 augustus 2025
Publicatiedatum
21 augustus 2025
Zaaknummer
02-134540-25, 20-003367-23, 20-003508-23, 02-293598-22, 10-087019-21
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Mishandeling van twee willekeurige voorbijgangers met recidive en ISD-maatregel

Op 21 augustus 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 25 april 2025 in Tilburg twee willekeurige voorbijgangers heeft mishandeld. De verdachte, geboren in 1995 en thans gedetineerd, werd bijgestaan door raadsman mr. G.J.P.M. Mooren. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 7 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De tenlastelegging omvatte de mishandeling van twee slachtoffers, die door de verdachte zonder enige aanleiding een vuistslag in het gezicht kregen. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding geldig was en dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging. De rechtbank achtte de feiten wettig en overtuigend bewezen, ondanks het verweer van de verdediging dat zich op noodweer beriep. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van een noodweersituatie en dat de verdachte de aanvaller was.

De rechtbank oordeelde dat de verdachte strafbaar was en legde een ISD-maatregel op voor de duur van twee jaar, gezien de recidive en het gevaar voor de samenleving. De rechtbank weigerde het verzoek van de verdediging om het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel en wees ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen af. De benadeelde partijen, waaronder de slachtoffers, dienden vorderingen in voor schadevergoeding, waarvan een deel werd toegewezen. De rechtbank legde de verdachte de verplichting op om aan de benadeelde partij te betalen, met wettelijke rente vanaf de datum van de mishandeling.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummers: 02-134540-25
20-003367-23 (tul)
20-003508-23 (tul)
02-293598-22 (tul)
10-087019-21 (tul)
vonnis van de meervoudige kamer van 21 augustus 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats]
thans gedetineerd in de [verblijfplaats]
raadsman mr. G.J.P.M. Mooren, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 7 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M. Poirters, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.
Ter zitting zijn ook de vorderingen tot tenuitvoerlegging behandeld met bovenvermelde parketnummers.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte [benadeelde 1] (feit 1) en [benadeelde 2] (feit 2) heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht mede op grond van de bekennende verklaring van verdachte de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen. Gelet op de aangiftes en de camerabeelden komt verdachte geen beroep op (putatief) noodweer(exces) toe.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging refereert zich voor de bewezenverklaring van de feiten 1 en 2 aan het oordeel van de rechtbank. Door de verdediging is een beroep gedaan op (putatief) noodweer.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen.
Door de verdediging is een beroep gedaan op (putatief) noodweer, waardoor volgens de verdediging verdachte ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging. Gelet op het feit dat aan verdachte mishandeling ten laste is gelegd, begrijpt de rechtbank dit verweer als een bewijsverweer, wat bij honorering zou moeten leiden tot vrijspraak. De rechtbank zal dit verweer om die reden hier bespreken.
Voor noodweer is vereist dat de verdediging is gericht tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding. Van een ogenblikkelijke aanranding is ook sprake bij een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. De enkele vrees/angst voor zo'n aanranding is daartoe echter niet voldoende. De rechtbank is van oordeel dat het dossier voor beide feiten geen enkel aanknopingspunt bevat dat er sprake was van een noodweersituatie waartegen verdachte zich moest verdedigen. Verdachte was in beide situaties juist de aanvaller. Verdachte komt dan ook geen beroep op noodweer toe.
Er zijn ook geen omstandigheden aannemelijk geworden die de verdachte redelijkerwijs aanleiding konden geven te veronderstellen dat hij op enig moment dreigde te worden aangevallen, zodat verdachte ook geen beroep op putatief noodweer toekomt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 25 april 2025 te Tilburg [benadeelde 1] heeft mishandeld door die [benadeelde 1] een vuistslag in het gezicht te geven;
2
op 25 april 2025 te Tilburg [benadeelde 2] heeft mishandeld door die [benadeelde 2] een vuistslag in het gezicht te geven.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (hierna: ISD-maatregel) voor de duur van twee jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
Mocht de rechtbank komen tot een bewezenverklaring, dan stelt de verdediging primair dat oplegging van de ISD-maatregel niet mogelijk is, omdat niet wordt voldaan aan de vereisten van artikel 38m, eerste lid, sub 2 van het Wetboek van Strafrecht (Sr) in combinatie met de Richtlijn voor Strafvordering bij meerderjarige veelplegers (hierna: de richtlijn). Subsidiair wordt verzocht om een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Daarbij dient de voorlopige hechtenis opgeheven te worden, omdat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering (Sv). Meer subsidiair wordt verzocht om een voorwaardelijke ISD-maatregel op te leggen. Indien de ISD-maatregel toch onvoorwaardelijk wordt opgelegd, wordt verzocht om het voorarrest in mindering te brengen op de duur van de maatregel. Ook wordt in dat geval verzocht een tussentijdse toets te gelasten, zodat de voortgang van de ISD-maatregel kan worden beoordeeld door de rechter.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich binnen het tijdsbestek van één uur schuldig gemaakt aan twee mishandelingen van willekeurige voorbijgangers op straat. De mishandelingen vonden zonder aanleiding plaats op klaarlichte dag. Beide slachtoffers hebben letsel opgelopen aan hun gezicht, als gevolg van de vuistslag van verdachte. Dat zij uit het niets door verdachte in hun gezicht werden geslagen is voor hun logischerwijs erg beangstigend geweest. Dit soort feiten veroorzaken in het algemeen bij slachtoffers een gevoel van onveiligheid, dat lang kan aanhouden. Daarnaast roepen dit soort feiten ook gevoelens van angst, onveiligheid en onrust op bij omstanders en bij de samenleving als geheel. Verdachte heeft geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. In zijn optiek hebben de slachtoffers tegen hem psychisch geweld gepleegd, waardoor verdachte vindt dat hij in zijn recht stond om geweld toe te passen. De rechtbank acht deze houding van verdachte zeer zorgelijk.
Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij zeer regelmatig met politie en justitie in aanraking is gekomen vanwege met name geweldsdelicten.
De rechtbank heeft verder kennisgenomen van het reclasseringsadvies van 31 juli 2025. Op de zitting heeft reclasseringswerker [naam] de inhoud van dit rapport bevestigd. Uit dit rapport volgt dat verdachte in 2021 is gediagnostiseerd met PTSS en een antisociale persoonlijkheidsstoornis. Ook is afhankelijkheid van cannabis vastgesteld. In juli 2024 is verdiepingsdiagnostiek toegepast, waarbij tot eenzelfde diagnose werd gekomen. Verdachte heeft een zeer onrustige en onveilige jeugd gehad waarbij hij door zijn vader aan het gezag werd onttrokken en slachtoffer is geweest van huiselijk geweld en misbruik door zijn vader. Hij is daarna voornamelijk in jeugdinstellingen geplaatst geweest.
De afgelopen jaren is door de reclassering, diverse behandelaren en andere hulpverlenende instanties geprobeerd verdachte te begeleiden, maar dit is niet gelukt. Met verdachte werden afspraken gemaakt over zijn behandeling, wonen, middelengebruik en meldplichten, maar als gevolg van zijn gedrag en het niet nakomen van afspraken, is het niet gelukt om gedragsverandering te bewerkstelligen en het recidiverisico te verlagen. Hij is door zijn gedrag ook zijn woning kwijt geraakt. Op dit moment zijn er geen beschermende factoren te noemen. Er worden enkel risicofactoren gesignaleerd. De reclassering ziet geen mogelijkheden meer om door het inzetten van bijzondere voorwaarden bij verdachte tot gedragsverandering te komen. Dit is immers al zonder succes meermalen geprobeerd. De reclassering adviseert dan ook een onvoorwaardelijke ISD-maatregel, waarbij tijdens het intramurale deel gekeken zal moeten worden naar de mogelijkheid van een klinische behandeling.
Aan het opleggen van de ISD-maatregel stelt de wet een aantal eisen. De rechtbank stelt vast dat aan die eisen wordt voldaan. Immers, voor de door verdachte begane mishandelingen is voorlopige hechtenis toegelaten, terwijl hij in de vijf jaren voorafgaand aan de door hem begane misdrijven ten minste driemaal wegens een misdrijf onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of een taakstraf is veroordeeld. De in deze zaak bewezenverklaarde mishandelingen - gepleegd op 25 april 2025 - zijn begaan na tenuitvoerlegging van deze straffen. Verder moet, zoals blijkt uit het rapport van de reclassering, er ernstig rekening mee worden gehouden, dat verdachte weer een misdrijf zal begaan en eist de veiligheid van personen of goederen het opleggen van de maatregel. Tot slot wordt ook aan de richtlijn voldaan. Er zijn namelijk over een periode van vijf jaren tegen verdachte meer dan tien processen-verbaal opgemaakt, waarvan ten minste één in de laatste twaalf maanden, terug te rekenen vanaf de pleegdatum.
De rechtbank stelt vast dat verdachte veelvuldig recidiveert. De vraag is of er – anders dan een onvoorwaardelijke ISD-maatregel – nog mogelijkheden zijn om gedragsverandering bij verdachte te bewerkstelligen om zo de recidive te beperken. De rechtbank beantwoordt die vraag ontkennend. De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat eerdere (voorwaardelijke) gevangenisstraffen en hulpverleningstrajecten niet tot dat resultaat hebben geleid. Verdachte liep ten tijde van de gepleegde mishandeling in vier proeftijden. Verdachte heeft dan ook meerdere kansen gehad, maar deze niet benut. Dat is voor de rechtbank een teken dat het verdachte in vrijheid - in het kader van een voorwaardelijke ISD-maatregel of in de vorm van bijzondere voorwaarden - niet zal lukken om tot gedragsverandering te komen. Daarbij komt dat de rechtbank het zorgelijk acht dat verdachte de ernst van zijn eigen handelen in onderhavige zaak niet inziet en er aldus sprake is van een gebrek aan inzicht.
Alles afwegend ziet de rechtbank geen andere mogelijkheid om de maatschappij te beveiligen tegen het recidiverende en overlast veroorzakende gedrag van verdachte dan door oplegging van de onvoorwaardelijke maatregel voor plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders voor de duur van twee jaar. Zij acht de oplegging van die maatregel dan ook wenselijk en noodzakelijk.
Voor wat betreft het verzoek van de verdediging tot verrekening van het voorarrest met de duur van de ISD-maatregel overweegt de rechtbank dat de ISD-maatregel doorgaans voor twee jaar wordt opgelegd, vanwege de tijd die nodig is voor een effectief verloop van de maatregel. De rechtbank concludeert dat uit het reclasseringsadvies en hetgeen ter zitting is besproken geen aanknopingspunten naar voren zijn gekomen voor het oordeel dat met een kortere duur van de maatregel kan worden volstaan. Daarom wordt de tijd die verdachte in preventieve hechtenis heeft doorgebracht, niet in mindering gebracht op de duur van de maatregel. Evenmin ziet de rechtbank op dit moment aanleiding om een tussentijds toets te bepalen.
Gelet op al het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er geen sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 67a, derde lid, Sv. Het verzoek van de verdediging om de voorlopige hechtenis op te heffen wordt dan ook afgewezen.

7.De benadeelde partijen

[benadeelde 1] (feit 1)
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, omdat op het ingediende verzoek tot schadevergoeding geen bedragen zijn ingevuld.
[benadeelde 2] (feit 2)
De benadeelde partij [benadeelde 2] vordert een bedrag van € 761,91, waarvan € 161,91 aan materiële schade en € 600,- aan immateriële schade.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
Beoordeling materiële schade
De benadeelde vordert € 161,91 aan tandartskosten. Uit de onderbouwing van de vordering is gebleken dat de benadeelde partij deze materiële schade heeft geleden als rechtstreeks gevolg van het bewezenverklaarde feit. De verdediging heeft de hoogte van de gevorderde materiële schade niet betwist. De rechtbank zal dit deel van de vordering dan ook geheel toewijzen.
Beoordeling immateriële schade
De rechtbank heeft bewezenverklaard dat de benadeelde met de vuist in zijn gezicht is geslagen waardoor hij lichamelijk letsel heeft opgelopen. Dit letsel bestaat uit een opgezwollen lip en wang/jukbeen, een beschadigde tand en neusbloedingen. De benadeelde partij komt dan ook in aanmerking voor vergoeding van immateriële schade. Gelet op uitspraken in vergelijkbare zaken in combinatie met voornoemde aard en ernst van het feit, wijst de rechtbank de vordering naar billijkheid toe tot een bedrag van € 450,-. De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij voor wat betreft het meer gevorderde aan immateriële schade afwijzen.
Schadevergoedingsmaatregel en wettelijke rente
De rechtbank zal met betrekking tot het toegekende bedrag van de vordering de schadevergoedingsmaatregel opleggen. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel. Tevens zal de wettelijke rente worden toegekend vanaf 25 april 2025.

8.De vorderingen tot tenuitvoerlegging

De officier van justitie heeft aanvankelijk gevorderd dat de voorwaardelijke gevangenisstraffen die aan verdachte zijn opgelegd onder de parketnummers 20-003367-23, 20-003508-23, 02-293598-22 en 10-087019-21 ten uitvoer zullen worden gelegd.
De officier van justitie heeft ter zitting betoogd dat, indien door de rechtbank een onvoorwaardelijke ISD-maatregel wordt opgelegd, het vorderen van de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straffen niet opportuun is. In dat geval dienen de vier vorderingen tot tenuitvoerlegging te worden afgewezen. Daarbij is voor parketnummer 02-293598-22 gevorderd om tevens de bijzondere voorwaarden te wijzigen, in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen. Deze vordering is ook gedaan voor parketnummer 10-087019-21, waarbij is verzocht het contact- en locatieverbod met het slachtoffer
niette laten vervallen.
De verdediging heeft verzocht om de vorderingen af te wijzen, danwel de proeftijd van de vorderingen te verlengen.
De rechtbank stelt vast dat verdachte zich voor het einde van de proeftijden schuldig heeft gemaakt aan nieuwe strafbare feiten en daarmee de algemene voorwaarde heeft overtreden. Gelet hierop kunnen de vier vorderingen tot tenuitvoerlegging worden toegewezen. De rechtbank acht toewijzing van deze vorderingen echter niet opportuun vanwege het feit dat zij aan hem de ISD-maatregel zal opleggen, die twee jaar in beslag zal nemen. De rechtbank zal de vorderingen dan ook afwijzen. Ten aanzien van de parketnummers 02-293598-22 en 10-087019-21 wijzigt de rechtbank tevens de bijzondere voorwaarden, in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen. Dit geldt ook voor het contact- en locatieverbod bij parketnummer 10-087019-21, omdat de rechtbank gelet op de tijd die de ISD-maatregel in beslag zal nemen geen aanleiding ziet om dit verbod na afloop van de maatregel te laten herleven.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 38m, 38n, 57 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.

10.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:mishandeling;
feit 2:mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Maatregel
- gelast de
plaatsing van verdachte in een inrichting voor stelselmatige daders voor twee jaar;
Vorderingen tot tenuitvoerlegging
20-003367-23: wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
20-003508-23: wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af;
02-293598-22: wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af en wijzigt de bijzondere voorwaarden, in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen;
10-087019-21: wijst de vordering tot tenuitvoerlegging af en wijzigt de bijzondere voorwaarden, in die zin dat alle bijzondere voorwaarden komen te vervallen;
Benadeelde partijen
[benadeelde 1]
- verklaart de benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
[benadeelde 2]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
van € 611,91, bestaande uit € 161,91 aan materiële schade en € 450,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2025 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- wijst de vordering voor het overige af;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van [benadeelde 2] € 611,91 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 25 april 2025 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 12 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- wijst het verzoek tot opheffing van de voorlopige hechtenis af.
Dit vonnis is gewezen door mr. P.E. van Althuis, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.B.H. van Overveld, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 21 augustus 2025.