ECLI:NL:RBZWB:2025:5747

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 augustus 2025
Publicatiedatum
25 augustus 2025
Zaaknummer
24/5248 tot en met 24/5254
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring van bezwaren inzake omzetbelasting

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 augustus 2025, wordt een beroep behandeld van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn bezwaren door de inspecteur van de Belastingdienst. De zaak betreft de aangiften voor de omzetbelasting over de periode van 1 januari 2016 tot en met 30 september 2021. Belanghebbende had eerder een teruggaaf van omzetbelasting ontvangen, maar diende op 4 januari 2022 en 25 januari 2024 bezwaarschriften in die te laat bleken te zijn. De rechtbank oordeelt dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard, omdat de termijn voor het indienen van bezwaarschriften zes weken bedraagt en deze termijn door belanghebbende is overschreden. De rechtbank wijst erop dat belanghebbende ten onrechte een termijn van vijf jaar aanhoudt voor het indienen van bezwaren, wat niet overeenkomt met de geldende wetgeving. De rechtbank concludeert dat er geen verontschuldigbare redenen zijn voor de termijnoverschrijding en dat de inspecteur de bezwaren terecht heeft afgewezen. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en blijft onbevoegd voor zover de beroepen zich richten tegen de ambtshalve beslissingen van de inspecteur.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/5248 tot en met 24/5254

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 augustus 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over de beroepen van belanghebbende tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 8 en 11 mei 2024.
1.1.
Belanghebbende heeft over de tijdvakken in de periode 1 januari 2016 tot en met 30 september 2021 aangiften voor de omzetbelasting gedaan en de aangegeven belasting op aangifte betaald. Op 12 mei 2017 is aan belanghebbende teruggaaf van omzetbelasting verleend over het eerste kwartaal van 2017.
1.2.
Met dagtekening 29 december 2021, door de inspecteur ontvangen op 4 januari 2022, heeft belanghebbende een bezwaarschrift ingediend tegen de voldoening op aangifte over de tijdvakken van 1 januari 2016 tot en met 31 december 2016.
1.3.
Met dagtekening 24 januari 2024, door de inspecteur ontvangen op 25 januari 2024, heeft belanghebbende bezwaar gemaakt tegen de teruggaafbeschikking over het eerste kwartaal van 2017 en tegen de voldoening op aangifte over de tijdvakken van 1 april 2017 tot en met 30 september 2021.
1.4.
De inspecteur heeft de bezwaren op respectievelijk 8 en 11 mei 2024 niet-ontvankelijk verklaard, de bezwaren in behandeling genomen als verzoeken om ambtshalve vermindering en deze verzoeken afgewezen.
1.5.
Bij brieven van 18 juni 2024 heeft belanghebbende tegen deze uitspraken op bezwaar beroepen ingesteld bij de rechtbank. Omdat de beroepen kennelijk ongegrond zijn, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat de bezwaren te laat zijn ingediend en het te laat indienen niet verschoonbaar is. De inspecteur heeft de bezwaren terecht niet-ontvankelijk verklaard. Daarom zijn de beroepen kennelijk ongegrond.
Toetsingskader
3. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [1] Deze termijn begint op de dag na die van de voldoening, de inhouding of de afdracht.
Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [2] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post [3] wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. [4] Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn bij het bestuursorgaan is ontvangen.
3.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, kan het bestuursorgaan het bezwaar niet-ontvankelijk verklaren. Dat is anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan laat het bestuursorgaan niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [5]
Is het bezwaarschrift te laat ingediend?
4. Vast staat dat de voldoeningen in de periode tussen 29 april 2016 en 29 oktober 2021 hebben plaatsgevonden. De termijnen voor het indienen van een bezwaarschrift eindigden zes weken na de voldoeningen. Omdat de bezwaarschriften op respectievelijk 4 januari 2022 (voor 2016) en op 25 januari 2024 (voor 2017 tot en met 2021) zijn ontvangen zijn ze te laat ingediend. Ook als ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende al op 9 februari 2022 bezwaar heeft gemaakt voor de tijdvakken gelegen in 2017 tot en met het derde kwartaal 2021, zoals belanghebbende stelt, dan nog zijn ze buiten de bezwaartermijn van zes weken ingediend.
4.1.
De rechtbank overweegt dat belanghebbende ten onrechte uitgaat van een bezwaartermijn van vijf jaar in plaats van zes weken. De termijn van vijf jaar waar belanghebbende op doelt betreft de termijn waarbinnen moet zijn verzocht om ambtshalve vermindering van de verschuldigde omzetbelasting dan wel de inspecteur een naheffingsaanslag moet hebben opgelegd. Een dergelijk verzoek is niet hetzelfde als een tijdig bezwaar.
Is het te laat indienen verontschuldigbaar?
5. Belanghebbende heeft zich voor de termijnoverschrijding beroepen op de hiervoor genoemde vijfjaarstermijn. Belanghebbende heeft daarmee geen valide redenen gegeven voor de overschrijding van de bezwaartermijn van zes weken. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
Beslissingen op de verzoeken om ambtshalve vermindering
6. De inspecteur heeft de bezwaarschriften van belanghebbende ambtshalve beoordeeld. Voor zover belanghebbende heeft bedoeld om beroep in te stellen tegen de ambtshalve beslissingen overweegt de rechtbank als volgt.
6.1.
De rechtbank is niet bevoegd een oordeel te geven over de ambtshalve beslissing op grond van artikel 65 van de AWR, aangezien daar geen beroep bij de bestuursrechter tegen open staat. De burgerlijke rechter is als restrechter bevoegd.

Conclusie en gevolgen

7. De bezwaren zijn terecht niet-ontvankelijk verklaard. De beroepen zijn daarom ongegrond. Dat betekent dat de bestreden besluiten in stand blijven. Voor zover de beroepen zijn gericht tegen de ambtshalve beslissingen van de inspecteur, is de rechtbank onbevoegd.
7.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen ongegrond;
  • verklaart zich onbevoegd voor zover de beroepen zich richten tegen de ambtshalve beslissingen van 8 en 11 mei 2024.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.M. de Fouw, griffier, op 25 augustus 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
2.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
3.Onder gewone post wordt verstaan door PostNL of door ieder ander bij de Autoriteit Consument en Markt geregistreerd postvervoerbedrijf.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.