Uitspraak
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
1.De procedure
- de dagvaarding met producties;
- de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, met producties;
- de mondelinge behandeling.
2.De feiten
3.Het geschil
- de vrouw te veroordelen in de proceskosten waaronder de werkelijke advocaatkosten van de man begroot op een bedrag ad € 4.000,- inclusief btw, althans een zodanig vonnis te nemen ten aanzien van de proceskosten als de voorzieningenrechter in goede justitie mocht vernemen te behoren;
- bij de veroordeling van de vrouw in de kosten van het geding te verklaren dat de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad zal zijn, zulks met bepaling dat over die veroordeling de wettelijke rente verschuldigd zal zijn vanaf de datum waarop vonnis wordt gewezen, een en ander vermeerderd met de nakosten.
4.De beoordeling in conventie en in reconventie
Procedureel
3.1. stelt inzake het recht van het minderjarige kind op een gelijkwaardige verzorging en opvoeding door beide ouders de navolgende voorlopige regeling vast:
”.
niettot taak de door de (bodem)rechter besliste rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. De rechter dient zich te beperken tot het toetsen van de handelingen die ter uitvoering van het veroordelend vonnis zijn verricht aan de inhoud van de veroordeling, zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. Het staat de rechter vrij om bij de uitleg van de veroordeling de maatstaven van redelijkheid en billijkheid te hanteren. Gelet op het feit dat de bewijslast op de executant, in dit geval de man, rust, is een vordering tot tegengaan van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat aan de aan de executie verbonden voorwaarde is voldaan. De onderhavige kort geding procedure laat het uit haar aard niet toe om een uitvoerig onderzoek te doen naar de door partijen gestelde feiten en omstandigheden, voor zover die door de wederpartij worden betwist.
“het andere weekend”plaatsvindt. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat doel en strekking van de in het dictum opgenomen zorgregeling is een opbouwregeling waarbij de omgang tussen de man en de minderjarige zoveel mogelijk plaatsvindt in het weekend. Een dergelijke zorgregeling is ook het meest gebruikelijk, zeker in een situatie als de onderhavige, waarin de man -zoals de vrouw bekend is- ondernemer is en in de weekdagen werkt. Bij deze stand van zaken ligt een uitleg als door de vrouw bepleit, waarin de omgang eerst op zaterdagmiddag 14:30 uur start en vervolgens eindigt op maandagavond 19:00 uur, niet voor de hand. In dat geval mist de man immers een groot deel van de zaterdag. Daarentegen past de door de man bepleite uitleg, waarbij omgang start op vrijdagmiddag 14:30 uur en eindigt op zondagavond 19:00 uur hier beter bij. In dat geval heeft de man immers de volledige zaterdag en zondag omgang met de minderjarige. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking de -ook voor partijen- kenbare belangen van de minderjarige. Vaststaat dat de minderjarige dit jaar naar school zal gaan. Ook in deze situatie ligt een uitleg als door de man bepleit meer voor de hand.
vrijdagom 14:30 uur ophaalt bij de vrouw en twee dagen later, dus op
zondag19:00 uur, terugbrengt bij de vrouw, en dat dit ook voor de vrouw voldoende duidelijk moest zijn.
“kraakhelder”dat de vorderingen van de vrouw terzake als evident ongegrond moeten worden aangemerkt. Dat de vrouw reeds meerdere procedures tegen de man heeft aangespannen, maakt evenmin dat met de onderhavige procedure sprake is van misbruik van procesrecht. Wel ziet de voorzieningenrechter in de door de man aangevoerde omstandigheden aanleiding de vrouw te veroordelen in de proceskosten aan de zijde van de man. Daarbij overweegt de voorzieningenrechter dat, zoals hiervoor overwogen, de vrouw twee van haar vorderingen in het geheel niet heeft onderbouwd, terwijl zij eerst tijdens de mondelinge behandeling -in de tweede termijn en na doorvragen van de voorzieningenrechter- heeft gesteld tegen welke verbeurde dwangsommen zij in deze procedure opkomt. De voorzieningenrechter neemt verder in aanmerking dat de vrouw tijdens de mondelinge behandeling niet is verschenen, haar advocaat niet heeft gemachtigd om tot een schikking te komen en tijdens de zitting ook niet bereikbaar was -voor schikkingsonderhandelingen- omdat zij, volgens haar advocaat, op dat moment lag te slapen, dit alles zonder deugdelijke reden.