ECLI:NL:RBZWB:2025:5840

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
6 juni 2025
Publicatiedatum
29 augustus 2025
Zaaknummer
C/02/435564/ HA RK 25-116 (E)
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Wraking
Rechters
  • mr. Peters
  • mr. Breeman
  • mr. Sterk
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in bestuurs- en belastingrechtelijke procedure

Op 6 juni 2025 heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant een verzoek tot wraking van een rechter ongegrond verklaard. Het verzoeker, die betrokken was bij de zaken met nummers BRE 24/6318 en BRE 24/6317, voerde aan dat de rechter partijdig was en dat er sprake was van een schending van zijn procesrechten. Het wrakingsverzoek was ingediend op 20 mei 2025, naar aanleiding van een uitspraak van de voorzieningenrechter op 19 mei 2025, waarbij verzoeker vond dat zijn spoedeisende verzoek tot voorlopige voorziening niet correct was behandeld. Verzoeker stelde dat de rechter niet corrigerend had opgetreden en dat er een patroon was van het negeren van zijn procesverzoeken zonder gemotiveerde besluiten. De rechter heeft in zijn reactie op het wrakingsverzoek aangegeven dat hij niet partijdig is en dat de vrees voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd is. De wrakingskamer heeft de argumenten van verzoeker beoordeeld en geconcludeerd dat er geen gegronde redenen waren voor de wraking. De beslissing werd openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Wrakingskamer
Locatie Breda
zaaknummer C/02/435564/ HA RK 25-116
beslissing van 6 juni 2025 inzake het wrakingsverzoek ex artikel 8:15 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) van:
[verzoeker],
verder te noemen: verzoeker.

1.Het procesverloop

Het verloop van de procedure blijkt onder meer uit:
  • de processtukken zoals opgenomen in de procesdossiers met nummer BRE 24/6318 en BRE 24/6317;
  • het wrakingsverzoek, ingediend op 20 mei 2025 om 02:51 uur;
  • het aanvullend wrakingsverzoek, ingediend op 20 mei 2025 om 9:36 uur;
  • het bericht van verzoeker met als onderwerp: bevestiging ontvangst wrakingsverzoek en verzoek tot schorsing zitting 20 mei 2025;
  • een ingebrekestelling wegens structurele schending van procesverplichtingen, ingediend op 21 mei 2025 door verzoeker;
  • het e-mailbericht van 21 mei 2025 van mr. Burgers, hierna te noemen de rechter, waarin hij kenbaar heeft gemaakt niet in het wrakingsverzoek te berusten;
  • het e-mailbericht van 22 mei 2025 van de rechter, waarin hij kenbaar heeft gemaakt dat de geplande zitting op 20 mei 2025 geen doorgang heeft gevonden en dat deze zitting ook niet is aangevangen;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 22 mei 2025 met als onderwerp: Geen verhindering, formeel bezwaar tegen registratiedatum en procesverloop;
  • het e-mailbericht van de rechter van 23 mei 2025 met een inhoudelijke reactie op het wrakingsverzoek;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 26 mei 2025;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 27 mei 2025 waarin hij aangeeft dat hij niet bij de zitting aanwezig zal zijn;
  • het e-mailbericht van verzoeker van 30 mei 2025 met twee bijlagen: een procesnotitie en formele kennisgeving schriftelijke afdoening en bezwaren tegen summier verweer;
  • de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek op 2 juni 2025, waarvan door de griffier aantekeningen zijn gemaakt

2.Het verzoek

2.1.
Het verzoek strekt tot wraking van de rechter, belast met de behandeling van de zaken met nummer BRE 24/6318 en BRE 24/6317.
2.2.
De rechter berust niet in het wrakingsverzoek.

3.De gronden van het wrakingsverzoek

3.1.
Verzoeker voert, samengevat, de volgende wrakingsgronden aan:
Op 11 mei 2025 heeft verzoeker een spoedeisend verzoek tot voorlopige voorziening ingediend met het uitdrukkelijke verzoek de zitting van 20 mei 2025 aan te houden. Door de voorzieningenrechter is op 19 mei 2025 een uitspraak gedaan, zonder inhoudelijke toetsing van het spoedeisend belang. De voorzieningenrechter heeft zich onbevoegd verklaard. Door de gewraakte rechter is niet corrigerend of toetsend opgetreden en geen herstel geboden voor het uitblijven van voorziening voorafgaand aan zijn zitting. Hierdoor is sprake van een passieve schending van artikel 8:77 Awb en van actieve rechtsneutralisatie en institutionele dekking. De objectieve vrees voor partijdigheid rijst niet uit de uitspraak zelf, maar uit de volledige regie achteraf, in plaats van toetsing vooraf.
Tussen 29 augustus 2024 en 14 mei 2025 heeft verzoeker zeven inhoudelijke procesverzoeken ingediend. De rechtbank heeft deze verzoeken afgewezen of genegeerd zonder enig gemotiveerd besluit voorafgaand aan de zitting en zonder mogelijkheid tot hoger beroep of heroverweging. Deze werkwijze vormt een systematisch patroon waarin verzoeker geen toegang heeft tot toetsbare rechtsbescherming, wat in strijd is met artikel 3:2 en 3:46 Awb, artikel 6 EVRM en jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2001:AD5357).
Verzoeker vindt dat de belastingdienst stukken ten onrechte niet in het procesdossiers heeft gevoegd, waardoor verzoeker geen verificatie heeft kunnen uitvoeren. De rechtbank heeft geen maatregelen genomen om het bewijs alsnog boven water te krijgen. De rechter positioneert zich onder het bestuursorgaan en buiten het domein van onpartijdige toetsing.
3.2.
Aanvullend heeft verzoeker nog opgemerkt de inhoudelijke reactie van de rechter te summier te vinden. Ook heeft verzoeker zijn verbazing geuit dat de mondelinge behandeling op 2 juni 2025 is gepland, omdat de rechter kenbaar heeft gemaakt in zijn e-mailbericht van
23 mei 2025 dat hij pas na 2 juni 2025 uitgebreider op het wrakingsverzoek kan reageren. De wrakingskamer had de mondelinge behandeling van het verzoek daarom niet op 2 juni 2025 kunnen plannen. Hieruit blijkt dat de wrakingskamer niet heeft gewogen of een aanvullende schriftelijke toelichting van de rechter noodzakelijk was, dan wel dat de wrakingskamer actief heeft verzocht om nadere onderbouwing of zich überhaupt inhoudelijk heeft verhouden tot het eigen tijds voorbehoud van de rechter.

4.De reactie van de rechter

4.1.
De rechter heeft aangegeven niet in de wraking te berusten. Hij heeft daarbij aangevoerd dat hij van mening is dat hij niet partijdig is of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. De rechter heeft toegelicht dat over het geschilpunt tussen partijen of de wederpartij in de hoofdzaak wel of niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft ingebracht en of die stukken gebruikt hadden mogen worden door de wederpartij nog door hem beoordeeld zal worden. De rechter heeft toegelicht dat dit betekent dat wanneer verzoeker gelijk zou hebben ten aanzien van deze specifieke geschilpunten en de wederpartij dus zijn verplichting ex art. 8:42 Awb zou hebben verzaakt, aan die alsdan geconstateerde schending bij uitspraak gevolgen kunnen worden verbonden door de rechtbank ex art. 8:31 Awb. Dat de rechtbank voorgaand aan de zitting in een dergelijk geval al dient te oordelen over geschilpunten tussen partijen, zoals verzoeker lijkt te wensen, dus nog voordat hoor en wederhoor heeft kunnen plaatsvinden op zitting en voorafgaand aan de uitspraak, is niet in lijn met het wettelijk systeem en de eisen van hoor en wederhoor.
4.2.
Dat de rechtbank verzoeker zou negeren is niet juist naar het oordeel van de rechter. De rechter licht toe dat de rechtbank op 21 maart jl. per digitale post een bericht aan verzoeker – met kopie aan de wederpartij – verzonden heeft waaruit geen schijn van vooringenomenheid kan blijken en onder andere juist is aangegeven dat de rechtbank alleen voor zover mogelijk van plan is om de zitting te houden, maar dat het ook zou kunnen dat er nog een nadere zitting moet plaatsvinden, afhankelijk van hetgeen besproken wordt op zitting. De reden voor het sturen van die brief en verzoeker naast de reguliere uitnodiging nogmaals en expliciet uit te nodigen om naar de zitting te komen was er ook in gelegen omdat in de praktijk is gebleken dat de zitting bij uitstek een moment vormt om te kijken of partijen onderling tot een (totaal)compromis kunnen komen, of misschien een deelcompromis kan worden bereikt tussen partijen waardoor de geschilpunten ter beslechting door de rechtbank in hoeveelheid afnemen.

5.De beoordeling

5.1.
Op grond van artikel 8:15 van de Awb kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2.
De wrakingskamer stelt het volgende voorop. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter geldt het uitgangspunt, dat een rechter op grond van zijn aanstelling wordt vermoed onpartijdig te zijn. Een uitzonderlijke omstandigheid kan een zwaarwegende aanwijzing opleveren dat een rechter ten aanzien van een procespartij een vooringenomenheid koestert, of dat een bij een partij bestaande vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is.
5.3.
De wrakingskamer moet daarom onderzoeken of de door verzoeker aangevoerde specifieke feiten en omstandigheden een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens hem een vooringenomenheid koestert of dat de door verzoeker geuite vrees daarvoor – objectief – gerechtvaardigd is.
5.4.
De wrakingskamer overweegt ten aanzien van de opmerkingen van verzoeker over de planning van de mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek dat de zitting is gepland nadat verhinderdata bij verzoeker en de rechter zijn opgevraagd. Zowel verzoeker als de rechter hebben kenbaar gemaakt geen verhinderingen te hebben in de opgevraagde periode. Uit artikel 4 lid 7 van het wrakingsprotocol van de rechtbank Zeeland-West-Brabant volgt dat verzoeker de enige partij is bij een wrakingsverzoek. Hierin is ook vermeld dat de rechter zich niet behoeft te verdedigen en zich kan onthouden van het geven van een mening over de ontvankelijkheid en de gegrondheid van het verzoek. In dit geval heeft de rechter ervoor gekozen een korte inhoudelijke reactie te geven. Bovendien volgt uit artikel 3 lid 3 van het wrakingsprotocol dat het uitgangspunt van de wrakingskamer is dat een behandeling van een wrakingsverzoek binnen twee weken na ontvangst van het verzoek plaatsvindt. Dat is hier ook gebeurd. De wrakingskamer constateert dat zij zich dan ook heeft gehouden aan de vereisten van het wrakingsprotocol en dat het aan verzoeker en de rechter is om al dan niet (nadere) stukken in te brengen.
5.5.
Ten aanzien van de onder 3.1.a genoemde wrakingsgrond oordeelt de wrakingskamer dat deze grond ziet op een uitspraak die is gedaan door een andere rechter dan de rechter die door verzoeker is gewraakt. Dit blijkt ook uit de uitspraak die te vinden is op ECLI:NL:RBZWB:2025:2986. Hierdoor kan dan ook geen sprake zijn van een gegronde wraking van de rechter.
5.6.
De wrakingskamer is van oordeel dat de afwijzing van de structurele verzoeken van verzoeker (wrakingsgrond 3.1.b), die zowel gaan over de stukken in het procesdossier als over aanhouding van de zaken, moeten worden aangemerkt als procesbeslissingen. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2018:1413) komt de wrakingskamer geen oordeel toe over de juistheid van zo’n procesbeslissing. Ook over de motivering van een procesbeslissing mag de wrakingskamer geen oordeel geven, zelfs niet als het gaat om een door verzoekster onjuist, onbegrijpelijk, gebrekkig of te summier geachte motivering of het ontbreken van een motivering. Reden hiervoor is dat tegen een uitspraak van de rechtbank doorgaans een rechtsmiddel (zoals hoger beroep) kan worden ingesteld waarbij dit aan de orde kan komen. Alleen als de procesbeslissing in het licht van de omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid, kan dat tot een ander oordeel leiden. Dat daarvan in deze zaak sprake zou zijn, is niet onderbouwd en hiervan is naar het oordeel van de wrakingskamer ook niet gebleken. Weliswaar zijn niet alle procesbeslissingen gemotiveerd of slechts summier gemotiveerd, maar dat is ook niet vereist. Dit maakt niet dat sprake is van vooringenomenheid of een objectief gerechtvaardigde vrees van vooringenomenheid.
5.7.
De wrakingskamer oordeelt ten aanzien van de onder 3.1.c. genoemde grond dat dit punt, zoals ook door de rechter is toegelicht, op een zitting moet worden besproken. Verzoeker is van mening dat de belastingdienst stukken ten onrechte niet heeft ingebracht en dat sprake is van strafrechtelijk besmet bewijs. Omdat dit iets is wat de wederpartij raakt, is het van belang dit tijdens een zitting te bespreken. Daarna zal de rechter beoordelen of de aanwezige stukken voldoende zijn of dat er toch stukken ontbreken. Ook zal dan door de rechter worden beoordeeld of de mogelijk ontbrekende stukken alsnog moeten worden ingediend en meegenomen, en op welke manier. De wrakingskamer kan zich voorstellen dat verzoeker het gevoel heeft dat hij zich nu niet goed kan verweren omdat er zijns inziens stukken in het dossier ontbreken en dat hij zich hierdoor benadeeld voelt. Echter ziet het mogelijk ontbreken van stukken in de hoofdzaak niet op een vooringenomenheid van de rechter, maar op een mogelijke ‘fout’ van de belastingdienst. Of hiervan sprake is dient de behandelend rechter te beoordelen na partijen hierover te hebben kunnen bevragen.
5.8.
Gelet op het voorgaande kan niet worden geconcludeerd dat de rechter ten aanzien van verzoeker vooringenomen is of dat zijn vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarom is de wrakingskamer van oordeel dat het wrakingsverzoek ongegrond moet worden verklaard.

6.De beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het verzoek tot wraking ongegrond;
  • bepaalt dat de behandeling van de zaken met nummer BRE 24/6318 en BRE 24/6317 wordt voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van de schorsing wegens indiening van het verzoek.
Deze beslissing is gegeven op 6 juni 2025 door mr. Peters, mr. Breeman en mr. Sterk en op dezelfde dag uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. Rockx, griffier. De beslissing wordt openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De voorzitter,
Afschrift aangetekend verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.