Op 2 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, betreffende de afwijzing van zijn aanvraag voor een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG). Eiser, die een aanvraag had ingediend voor een functie als persoonlijk begeleider in de zorg, was het niet eens met de afwijzing van zijn aanvraag, die was gebaseerd op justitiële gegevens uit zijn verleden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de aanvraag op onjuiste gronden had afgewezen, omdat de motivering van de verlenging van de terugkijktermijn niet voldoende was onderbouwd. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de terugkijktermijn niet met 3033 dagen had mogen verlengen, maar maximaal met 2668 dagen. Ondanks dit motiveringsgebrek heeft de rechtbank geoordeeld dat de afwijzing van de VOG in stand kon blijven, omdat de staatssecretaris voldoende had aangetoond dat de justitiële gegevens van eiser een risico voor de samenleving vormden. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd voor zover het de terugkijktermijn betreft, maar de rechtsgevolgen van de afwijzing in stand gelaten. Eiser heeft recht op vergoeding van het griffierecht, maar geen proceskosten.