ECLI:NL:RBZWB:2025:5971

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
02-009155-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging gevangenisstraf voor beroving van kwetsbare vrouw en belediging van opsporingsambtenaar

Op 5 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 14 december 2024 in Tilburg een kwetsbare vrouw heeft beroofd. De verdachte heeft drie portemonnees met inhoud van de vrouw gestolen door met geweld het keycord van haar nek te trekken. Tevens heeft hij met de gestolen pinpas van de vrouw een bedrag van € 750,- gepind. De rechtbank achtte deze feiten wettig en overtuigend bewezen. De verdachte werd ook beschuldigd van mishandeling en belediging van een buitengewoon opsporingsambtenaar op 9 januari 2025, maar werd voor deze feiten vrijgesproken. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet opzettelijk had gehandeld en dat de beelden niet bevestigden dat hij de ambtenaar had mishandeld of beledigd. De rechtbank legde de verdachte een gevangenisstraf op van 135 dagen, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest had doorgebracht. Daarnaast werd de verdachte veroordeeld tot betaling van schadevergoeding aan de benadeelde partij, de vrouw die hij had beroofd, en werd de vordering van de benadeelde partij van de ambtenaar niet-ontvankelijk verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-009155-25
vonnis van de meervoudige kamer van 5 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1982 te [geboorteplaats] ,
momenteel gedetineerd in de penitentiaire inrichting in [locatie] ,
raadsman mr. J. Klein Molekamp, advocaat te ’s-Gravenhage.

1.Onderzoek van de zaak

Overeenkomstig artikel 369 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) heeft de politierechter de zaak naar deze kamer verwezen. De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 augustus 2025. Verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn gemachtigde raadsman. De officier van justitie mr. Thijssen-de Haze en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte
feit 1:op 14 december 2024 drie portemonnees met inhoud van [aangeefster] heeft gestolen en daarbij geweld heeft gebruikt;
feit 2:op diezelfde datum € 750,- van [aangeefster] heeft gestolen, door dit bedrag te pinnen met de gestolen pinpas van die [aangeefster] ;
feit 3:op 9 januari 2025 een buitengewoon opsporingsambtenaar heeft mishandeld;
feit 4:op diezelfde datum een buitengewoon opsporingsambtenaar heeft beledigd.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft begaan.
De officier van justitie vordert vrijspraak van feit 3.
Ten aanzien van feit 4 stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verdachte partieel moet worden vrijgesproken, namelijk van het spugen. Voor het overige acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte feit 4 heeft begaan.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring van de feiten 1 tot en met 3 kan komen.
Ten aanzien van feit 4 bepleit de verdediging partiële vrijspraak van het spugen. Voor de overige ten laste gelegde belediging refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1 en feit 2
Aangeefster [aangeefster] is op 14 december 2024 rond 14.50 uur in Tilburg beroofd doordat haar keycord met kracht van haar nek is getrokken. Aan het keycord zaten drie portemonnees met daarin haar pinpas, een briefje met daarop haar pincode en een contant geldbedrag van € 50,-. Verdachte is om 15.00 uur op de camerabeelden van de pinautomaat aan de [straat 1] in Tilburg te zien, terwijl hij met diezelfde pinpas een geldbedrag pint. Dat betekent dat verdachte dus zeer kort na de straatroof, slechts tien minuten hierna, in het bezit is van de gestolen pinpas. Volgens Google Maps bedraagt de reistijd met de auto van de [straat 2] , waar de beroving heeft plaatsgevonden, naar de [straat 1] zeven minuten. En daar komt nog het volgende bij.
Aangeefster heeft verklaard dat een man haar aansprak vlakbij de [winkel] in Tilburg . Hij vroeg haar om mee te gaan naar de naastgelegen flat aan de [straat 2] . Aldaar trok hij het keycord van haar nek en reed hij weg in de auto die op de stoep naast de flat geparkeerd stond, waarbij haar opviel dat de achterklep van de auto open stond.
Verdachte heeft verklaard dat hij met zijn auto op de [straat 3] is geweest. Dat is de straat die haaks op de [straat 2] is gelegen. Op de beelden van de camera die is gericht op de [straat 3] is te zien dat een persoon die voldoet aan het signalement van verdachte met aangeefster meeloopt, een tijdje bij haar staat en dat hij op enig moment in een auto met een open achterklep, die op de stoep naast de flat geparkeerd staat, wegrijdt. Die auto lijkt sterk op de auto van verdachte, waaruit hij tien minuten later stapt om te pinnen. De verklaring van aangeefster over de man die met haar meeloopt, een tijdje met haar praat en daarna in een auto met open achterklep wegrijdt, komt overeen met de camerabeelden. Daaruit blijkt ook dat de auto in de doorgang van de [straat 2] staat geparkeerd. Aangeefster heeft weliswaar verklaard dat de straatroof plaatsvond een stukje verderop in de ondergang (of tunnel) van de [straat 2] , maar omdat de auto met de open achterklep gelet op de camerabeelden onmiskenbaar aan de doorgang van de [straat 2] geparkeerd staat, gaat de rechtbank uit van een vergissing van het slachtoffer op dit punt.
Kortom, gelet op het gegeven dat aangeefster zegt dat degene die haar beroofd heeft, degene is die in de auto met de open achterklep is weggereden, verdachte voldoet aan het signalement van die persoon waarbij hij zelf ook zegt op dat moment op de [straat 3] te zijn geweest, verdachte slechts tien minuten later aankomt op de [straat 1] met een auto die zeer sterk lijkt op de auto waarin de dader volgens aangeefster is vertrokken, verdachte daar pint met de van aangeefster gestolen pinpas op een plek die zeven minuten rijden van de berovingsplek is gelegen, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die aangeefster heeft beroofd.
Het alternatief scenario van verdachte dat hij de pinpas van ene ‘ [naam 1] ’ in het Wilhelminapark heeft gekregen om voor die [naam 1] geld te pinnen is, gelet op het tijdsverloop en het vooroverwogene, volstrekt ongeloofwaardig en wordt daarom terzijde geschoven.
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de straatroof heeft gepleegd.
Met betrekking tot feit 2 stelt de rechtbank vast dat verdachte met de door hem gestolen pinpas en pincode in totaal € 750,- heeft gepind. Daarmee is ook de diefstal zoals ten laste gelegd onder feit 2 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3
De rechtbank acht niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte buitengewoon opsporingsambtenaar [aangever] heeft mishandeld door tegen het been van [aangever] te schoppen of trappen en zal hem van dit feit vrijspreken. Uit de camerabeelden, die van goede kwaliteit zijn, blijkt immers duidelijk dat verdachte zich – terwijl hij overduidelijk niet kan zien waar hij loopt, doordat hij een spuugmasker en een capuchon over zijn hoofd heeft en voorover gebogen met zijn neus richting zijn knieën wordt gedwongen naar voren te lopen – onopzettelijk verstapt en op de voet van [aangever] terechtkomt. Van schoppen of trappen door verdachte is volstrekt geen sprake. Wel is te zien dat [aangever] verdachte vervolgens schopt.
Feit 4
De rechtbank acht evenmin wettig en overtuigend bewezen dat verdachte in het gezicht of in de richting van [aangever] heeft gespuugd en zal hem van die gedraging vrijspreken. Uit de camerabeelden, die van goede kwaliteit zijn, blijkt namelijk niet dat verdachte zich hieraan schuldig heeft gemaakt.
Aangezien verdachte over de overige ten laste gelegde belediging een bekennende verklaring heeft afgelegd, wordt voor de bewezenverklaring daarvan volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen in bijlage II.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
1
op 14 december 2024 te Tilburg meerdere portemonnees met inhoud, die aan [aangeefster] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, welke diefstal werd vergezeld van geweld, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, door met kracht het keycord waaraan de portemonnees waren bevestigd van de nek van die [aangeefster] te trekken;
2
op 14 december 2024 te Tilburg meerdere geldbedragen van in totaal € 750,00, die
aan [aangeefster] toebehoorden, heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, terwijl verdachte die weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en bijbehorende pincode;
4
op 9 januari 2025 te Rotterdam opzettelijk een ambtenaar, te weten [aangever] (werkzaam als Buitengewoon opsporingsambtenaar, domein generieke opsporing, bij de Eenheid Rotterdam), gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
in zijn tegenwoordigheid, mondeling heeft beledigd door hem de woorden toe te voegen: "kankerhoerenzoon" en "kankerhoerenkind".
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 142 dagen, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank, wanneer de rechtbank toch tot een bewezenverklaring en strafoplegging komt, om de straf te matigen op grond van artikel 359a Sv. Er hebben onherstelbare vormverzuimen plaatsgevonden in het voorbereidend onderzoek, te weten de processen-verbaal die over feit 3 en feit 4 in strijd met de waarheid zijn opgemaakt en de onrechtmatige wijze waarop verdachte na zijn aanhouding op 9 januari 2025 is geboeid en mishandeld.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
De aard en ernst van de feiten
Verdachte heeft een meervoudig gehandicapte vrouw in een rolstoel drie portemonnees met inhoud afhandig gemaakt door het keycord waaraan deze hingen met een krachtige ruk van haar nek te trekken. Daarna is hij meteen met de gestolen pinpas naar een pinautomaat gereden en heeft in totaal een bedrag van € 750,- van haar gestolen. Aangeefster is zowel psychisch als lichamelijk zeer kwetsbaar en woont in een begeleid wonen-voorziening bij [zorginstelling]. Zij kan zich vanwege haar lichamelijke beperkingen nauwelijks bewegen, heeft spasmen en zit daarom in een elektrische rolstoel. Haar IQ wordt geschat op het niveau van een persoon van tien jaar oud en haar EQ op het niveau van een persoon van drie jaar oud. Bij het doen van boodschappen is zij zodanig afhankelijk van het vertrouwen dat zij in andere mensen moet kunnen hebben, dat zij anderen moet vragen om haar pinpas uit haar portemonnee te pakken, inclusief het briefje met bijbehorende pincode, en om die pincode voor haar in te toetsen. Zij is hier namelijk zelf fysiek niet toe in staat. Dat verdachte juist een dergelijk kwetsbaar persoon heeft uitgekozen om te beroven, met ingrijpende nadelige gevolgen voor onder andere haar vertrouwen in de medemens en haar daaraan verbonden zelfstandigheid, bestempelt de rechtbank als een laffe daad. Dit geldt temeer nu zij verdachte juist behulpzaam wilde zijn door hem de weg te wijzen.
Verdachte heeft bij deze nadelige gevolgen voor aangeefster kennelijk niet stilgestaan of deze op de koop toegenomen en zijn eigen financiële gewin vooropgesteld. Dit neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Ook houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met zijn proceshouding. Verdachte ontkent het wegnemen van de portemonnees en legt een ongeloofwaardige verklaring af over hoe hij aan de gestolen pinpas is gekomen. Ter zitting is hij niet verschenen, ondanks dat hij dit volgens de voorwaarden die verbonden waren aan de schorsing van zijn voorlopige hechtenis wel moest. Verdachte heeft geen enkele verantwoordelijkheid genomen voor zijn strafbare handelen tegenover aangeefster en heeft hier evenmin inzicht in gegeven. Dit rekent de rechtbank hem aan.
Daarnaast heeft verdachte op 9 januari 2025 beledigingen geuit richting een buitengewoon opsporingsambtenaar, wat getuigt van een gebrek aan respect voor het openbaar gezag. Buitengewoon opsporingsambtenaren moeten kunnen functioneren zonder daarbij geconfronteerd te worden met beledigingen. Dit geldt zeker omdat hun werk het doorgaans niet toelaat dat zij zich distantiëren van situaties waarin zulke beledigingen zich zouden kunnen voordoen.
De persoon van de verdachte
Uit het dossier blijkt dat verdachte in het verleden gebruik heeft gemaakt van verschillende identiteiten, waaronder een identiteit met de [naam 2] . De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 januari 2025 op naam van deze [naam 2] , waaruit onder meer blijkt dat verdachte eerder voor een vermogensdelict is veroordeeld. Met betrekking tot feit 1 en feit 2 is er dus sprake van recidive, waar in strafverzwarende zin rekening mee wordt gehouden.
De op te leggen straf
Gelet op de aard en de ernst van met name feit 1 en feit 2 is de rechtbank van oordeel dat alleen de oplegging van een gevangenisstraf een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) voor straftoemeting.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de door de officier van justitie gevorderde gevangenisstraf voor de duur van 142 dagen, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, in beginsel passend en geboden is.
Door de verdediging is strafvermindering op de voet van artikel 359a Sv betoogd, omdat tijdens het transport van verdachte van Rotterdam naar Tilburg ten onrechte te strakke tie-wraps zijn aangelegd in plaats van transportboeien en omdat verdachte mishandeld is door arrestantenverzorgers. Volgens de verdediging is het aanleggen van tie-wraps in plaats van transportboeien in strijd met de Ambtsinstructie en bovendien zijn de tie-wraps te strak aangebracht, waardoor verdachte letsel aan zijn polsen heeft opgelopen.
De rechtbank stelt vast dat de Rotterdamse verbalisante in een proces-verbaal van bevindingen heeft gerelateerd dat zij ervoor heeft gekozen om tie-wraps te gebruiken, zodat ze haar transportboeien niet in Tilburg hoefde op te halen, of zodat zij niet op de parkeerplaats bij de overdracht de transportboeien hoefde te wisselen. Door het verzet van verdachte bij het aanbrengen van de tie-wraps, waarbij hij schopbewegingen maakte richting de verbalisanten, zijn de tie-wraps strakker komen te zitten dan de bedoeling was. De Tilburgse verbalisante heeft gerelateerd dat zij bij de overdacht zag dat verdachte tie-wraps om had, dat zij deze heeft doorgeknipt en haar transportboeien heeft aangelegd en dat de transportboeien na aankomst op het arrestantencomplex in Tilburg weer verwijderd zijn.
Artikel 22 van de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren bepaalt dat handboeien slechts mogen worden aangelegd (ten behoeve van het transport van een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd) indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de desbetreffende persoon, de ambtenaar of derden.
De rechtbank is van oordeel dat het gebruik van transportboeien was toegestaan met het oog op een ieders veiligheid, omdat er op het arrestantencomplex schermutselingen hebben plaatsgevonden tussen verdachte en arrestantenverzorgers. De volgende vraag die beantwoord moet worden, is de vraag of het gebruik van tie-wraps was toegestaan. De rechtbank beantwoordt deze vraag ontkennend. De hiervoor genoemde ambtsinstructie geeft geen mogelijkheid tot het gebruik van tie-wraps in plaats van transportboeien. In de regel wordt het boeien met tie-wraps wel toelaatbaar geacht in bijzondere gevallen, waarbij het gebruik van transportboeien haast onmogelijk is of praktische problemen oplevert, bijvoorbeeld bij demonstraties waar veel arrestanten tegelijkertijd geboeid en afgevoerd moeten worden. In onderhavige zaak was geen sprake van een dergelijk bijzonder geval. Dat de Rotterdamse verbalisante geen zin had om haar transportboeien in Tilburg weer op te halen of om ze bij de overdracht te wisselen met de transportboeien van haar Tilburgse collega, is geen acceptabele reden om tie-wraps te gebruiken. Er is derhalve sprake van een onherstelbaar vormverzuim in het voorbereidend onderzoek. Ook is vast komen te staan dat de tie-wraps strakker zaten dan de bedoeling was. De rechtbank beschikt echter over te weinig informatie om te kunnen constateren dat de tie-wraps te strak hebben gezeten en of daardoor pijn of letsel is ontstaan. Om die reden volstaat de rechtbank met constatering van het vormverzuim en verbindt zij daar geen strafvermindering aan. Zij hecht er wel waarde aan op te merken dat de verbalisante die heeft gerelateerd dat verdachte schoppende bewegingen maakte in de richtingen van verbalisanten tijdens het aanbrengen van de tie-wraps, dit in strijd met de waarheid heeft opgeschreven. Op de camerabeelden, die van goede kwaliteit zijn, is niet te zien dat verdachte schoppende bewegingen maakte tijdens het aanleggen van de tie-wraps.
Uit hetgeen hiervoor ten aanzien van de (partiële) vrijspraak van de feiten 3 en 4 is overwogen, trekt de rechtbank de conclusie dat ook de processen-verbaal van bevindingen over het schoppen door verdachte tegen het scheenbeen van [aangever] en het spugen in strijd met de waarheid zijn opgemaakt. Op de beelden is duidelijk te zien dat verdachte per ongeluk zijn voet op de voet van [aangever] zet. Verdachte komt met zijn voet niet in de buurt van het scheenbeen van [aangever] . Wel is te zien dat [aangever] verdachte vervolgens schopt. Het spugen is evenmin te zien op de beelden. In theorie zou dat – ondanks de goede kwaliteit van de beelden, niet zichtbaar kunnen zijn – maar dan zou een afwend-, schrik- of afveegreactie van [aangever] in de lijn der verwachting liggen, alsmede een reactie van zijn collega’s. Dit blijft echter uit. Wel is te zien dat [aangever] verdachte van achter in zijn gezicht slaat en in de houdgreep neemt. De verbalisant schendt hiermee de lichamelijke integriteit van verdachte. Verdachte heeft hierdoor pijn ondervonden, hetgeen de rechtbank, gelet op de beelden, aannemelijk acht. De rechtbank zal de gevangenisstraf daarom matigen met zeven dagen. Zij acht dit in het licht van het belang van het geschonden voorschrift en de ernst van het verzuim gerechtvaardigd.
De rechtbank zal daarom een gevangenisstraf van 135 dagen opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.

7.De benadeelde partijen

Benadeelde partij [aangeefster] (feit 1 en feit 2)
De benadeelde partij [aangeefster] vordert een schadevergoeding van € 855,50 aan materiële schade voor de feiten 1 en 2 en € 800,- aan immateriële schade voor feit 1, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 december 2024 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging betwist deze vordering.
Anders dan de verdediging heeft aangevoerd, gaat de rechtbank ervan uit dat [naam 3] – zijnde de wettelijke mentor van de benadeelde partij – bevoegd was om de vordering namens de benadeelde partij in te dienen. Hij wordt in het dossier aangeduid als haar mentor en hij heeft de benadeelde partij ook bijgestaan bij het doen van de aangifte. De rechtbank komt dan ook aan de inhoudelijke beoordeling van de vordering toe.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte feit 1 en feit 2 heeft gepleegd. Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de daardoor geleden schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De gestelde materiële schade komt naar het oordeel van de rechtbank geheel voor vergoeding in aanmerking. Deze schade bestaat onder meer uit de drie portemonnees die bij feit 1 zijn weggenomen met een waarde van € 51,-, het contante geldbedrag van € 50,- dat in één van die portemonnees zat en de kosten van vervanging van de gestolen pinpas á € 4,50. Deze schade is door de benadeelde partij voldoende onderbouwd en kan worden aangemerkt als rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit 1. Het overige deel van de materiële schade bestaat uit de bedragen die op 14 december 2024 met de gestolen pinpas van de benadeelde partij zijn opgenomen, in totaal € 750,-. Deze schade kan dus worden aangemerkt als rechtstreeks toegebracht door het bewezenverklaarde feit 2.
Ook de gestelde immateriële schade van € 800,- komt naar het oordeel van de rechtbank geheel voor vergoeding in aanmerking. In de door de benadeelde partij overgelegde verklaring van haar persoonlijk begeleider van [zorginstelling] is de psychische en lichamelijke kwetsbaarheid van de benadeelde partij toegelicht en is uiteengezet wat voor nadelige gevolgen feit 1 bij haar heeft veroorzaakt. Gelet op de specifieke kwetsbaarheid van het slachtoffer, haar afhankelijkheid van het kunnen plaatsen van haar vertrouwen in anderen en dat zij nu door dit geschonden vertrouwen sterk in haar vrijheid en zelfstandigheid wordt beperkt, acht de rechtbank de gestelde immateriële schade voldoende onderbouwd en vergoeding van dat bedrag billijk.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij dus geheel toewijzen, inclusief de gevorderde wettelijke rente vanaf 14 december 2024. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag en de wettelijke rente. Dit betekent dat het Centraal Justitieel Incasso Bureau de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.
Benadeelde partij [aangever] (feit 3 en feit 4)
De benadeelde partij [aangever] vordert een schadevergoeding van € 650,- aan immateriële schade voor feit 3 en feit 4, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2025 en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De verdediging betwist deze vordering.
Gelet op de onderbouwing van de vordering is de gestelde immateriële schade hoofdzakelijk gebaseerd op de gevolgen van de gestelde mishandeling (feit 3) en het gestelde spugen (feit 4) voor de benadeelde partij. Omdat verdachte van feit 3 en van het bij feit 4 ten laste gelegde spugen zal worden vrijgesproken, zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 266, 267, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het onder feit 3 tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:diefstal, vergezeld van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken;
feit 2:diefstal waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 4:eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 135 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Benadeelde partijen
[aangeefster] (feit 1 en feit 2)
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde [aangeefster] van € 1.655,50, waarvan € 855,50 aan materiële schade en € 800,- aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2024 tot aan de dag der voldoening;
- veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer [aangeefster] , € 1.655,50 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 14 december 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling 26 dagen gijzeling kan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
[aangever] (feit 3 en feit 4)
- verklaart de benadeelde partij [aangever] niet-ontvankelijk in de vordering;
- veroordeelt de benadeelde partij [aangever] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. C.E.M. Marsé en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 september 2025.
Mr. H. Remerie is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.

10.Bijlage I

De tenlastelegging
1
hij, op of omstreeks 14 december 2024 te Tilburg
een of meerdere portemonnees met inhoud, in elk geval enig goed, dat/die geheel
of ten dele aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n) heeft
weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen welke
diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging
met geweld tegen die [aangeefster] ,
gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te
maken, en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht
mogelijk te maken hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren, door (met
kracht) de keycord waaraan de portemonnees waren bevestigd van de nek van die
[aangeefster] te trekken en/of rukken;
( art 310 Wetboek van Strafrecht, art 312 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij, op of omstreeks 14 december 2024 te Tilburg
een of meerdere geldbedragen van in totaal € 750,00, in elk geval enig goed, dat/die
geheel of ten dele aan [aangeefster] , in elk geval aan een ander toebehoorde(n)
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen,
terwijl verdachte zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft en/of
dat/die weg te nemen geldbedrag(en) onder zijn bereik heeft gebracht door middel
van een valse sleutel, te weten een pinpas en/of bijbehorende pincode;
( art 311 lid 1 ahf/sub 5 Wetboek van Strafrecht)
3
hij, op of omstreeks 9 januari 2025 te Rotterdam,
een ambtenaar, [aangever] (werkzaam als Buitengewoon opsporingsambtenaar,
domein generieke opsporing, bij de Eenheid Rotterdam),
gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van zijn
bediening
heeft mishandeld door die [aangever] te schoppen en/of trappen tegen het been,
althans het lichaam;
( art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 304 lid 1 ahf/sub 3° Wetboek van
Strafrecht)
4
hij, op of omstreeks 9 januari 2025 te Rotterdam
opzettelijk
een ambtenaar, te weten [aangever] (werkzaam als Buitengewoon
opsporingsambtenaar, domein generieke opsporing, bij de Eenheid Rotterdam),
gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening,
in zijn tegenwoordigheid,
mondeling en/of door feitelijkheden
heeft beledigd
door hem de woorden toe te voegen: "kankerhoerenzoon" en/of
"kankerhoerenkind", althans woorden van gelijke
beledigende aard en/of strekking
en/of
door in het gezicht en/of de richting van die [aangever] te spugen;
( art 266 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 267 lid 1 ahf/sub 2° Wetboek van
Strafrecht)