ECLI:NL:RBZWB:2025:5977

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
02-071769-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Oplegging van een gevangenisstraf van 24 maanden wegens verlengde uitvoer van cocaïne

Op 5 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 7 maart 2025 te Ulvenhout, gemeente Breda, werd aangehouden met 2004 gram cocaïne in zijn auto. De verdachte, geboren in 1995, was op dat moment de enige inzittende van de auto en verklaarde onderweg te zijn naar Brussel. De politie vond de cocaïne in een verborgen ruimte van de auto, en DNA-sporen van de verdachte werden aangetroffen op het verpakkingsmateriaal. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de cocaïne en dat hij de beschikkingsmacht over de drugs had. De rechtbank achtte het bewezen dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de verlengde uitvoer van cocaïne, maar sprak hem vrij van medeplegen, omdat er geen bewijs was voor betrokkenheid van anderen. De officier van justitie had een gevangenisstraf van 24 maanden geëist, en de rechtbank volgde deze eis, waarbij zij de ernst van de zaak en de impact van drugshandel op de samenleving benadrukte. De verdachte had geen eerdere veroordelingen in Nederland, maar de rechtbank vond een aanzienlijke gevangenisstraf passend en geboden. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer en is openbaar gemaakt op 5 september 2025.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-071769-25
vonnis van de meervoudige kamer van 5 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren op [geboortedag] 1995 te [geboorteplaats] ( [land] ),
momenteel gedetineerd in [verblijfadres] ,
raadsman mr. B.M.C.F. de Groen, advocaat te Breda.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. H.E. Thijssen-de Haze en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich samen met een of meer anderen schuldig heeft gemaakt aan de (verlengde) uitvoer van 2004 gram cocaïne.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de ten laste gelegde verlengde uitvoer, met uitzondering van het medeplegen. Voor betrokkenheid van anderen bevat het dossier geen bewijs.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank bij een bewezenverklaring slechts kan uitgaan van voorwaardelijk opzet op de uitvoer van cocaïne. Van het medeplegen moet verdachte worden vrijgesproken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feiten en omstandigheden
Op 7 maart 2025 reed een personenauto met het Duitse [kenteken] in zuidelijke richting op de A27. Deze auto is door de politie van de weg gehaald en staande gehouden bij een tankstation bij Ulvenhout, op zo’n zeven kilometer van de Belgische grens. Dit gebeurde naar aanleiding van een melding in het systeem Automatic Number Plate Recognition (ANPR), waarin het kenteken van de auto was geplaatst in verband met ondermijnende criminaliteit. Verdachte was op het moment van de staandehouding de bestuurder en enige inzittende van de auto. Hij verklaarde aan de politie onder meer dat hij vanuit Berlijn kwam gereden en in een streep doorreed naar Brussel. Op de iPhone die in een telefoonhouder naast het stuur van de auto zat, stond de navigatie door middel van Google Maps nog open. Volgens deze navigatie moest er via de grens bij Hazeldonk/Meer (België) nog een afstand van 103 kilometer worden afgelegd naar een locatie in België, wat nog één uur en 34 minuten rijden was. Nadat verdachte hier vrijwillig toestemming voor gaf, is de auto door de politie doorzocht. Daarbij is achter het bedieningspaneel van het navigatiesysteem een verborgen ruimte aangetroffen, waarin twee gesealde pakketten en een sok lagen. De inhoud van deze pakketten is door het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) getest. Uit de testresultaten blijkt dat beide pakketten cocaïne bevatten. Het gewicht betreft in totaal 2004 gram. De DNA-sporen op het verpakkingsmateriaal van de pakketten en de sok zijn veiliggesteld en door het NFI vergeleken met het DNA-materiaal van verdachte. Het verpakkingsmateriaal van één van de pakketten en de sok bleek DNA-materiaal van verdachte te bevatten.
Wetenschap en beschikkingsmacht
Voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit is allereerst vereist dat bij verdachte sprake was van wetenschap van de aanwezigheid van de cocaïne en dat hij daarover de beschikkingsmacht had.
De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake was. Het DNA-materiaal van verdachte is aangetroffen op het verpakkingsmateriaal van één van de pakketten cocaïne en op de sok die, tezamen met het andere pakket cocaïne, in de verborgen ruimte van de auto lagen. Gelet hierop kan het niet anders dan dat verdachte het pakket cocaïne heeft vastgehouden en daardoor wetenschap had van de cocaïne in de verborgen ruimte van de auto. Als bestuurder en enig inzittende van de auto had hij hier ook de beschikkingsmacht over.
Verlengde uitvoer
Vervolgens ziet de rechtbank zich voor de vraag gesteld of verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan verlengde uitvoer in de zin van artikel 1, vijfde lid, van de Opiumwet. Onder verlengde uitvoer wordt verstaan het buiten het grondgebied van Nederland brengen en omvat alle handelingen waarvan het de bedoeling is dat de verdovende middelen over de grens worden gebracht. Hiervoor is niet vereist dat de verdovende middelen Nederland daadwerkelijk hebben verlaten. Wel vereist is dat met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de verdovende middelen een bestemming hadden in het buitenland.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit laatste het geval. Direct bij zijn staandehouding heeft verdachte tegen de politie verklaard dat hij onderweg was naar Brussel. Ook de in werking zijnde navigatie door middel van Google Maps stond ingesteld op een locatie in België. Bovendien is verdachte op slechts zeven kilometer van de Belgische grens staande gehouden, terwijl hij in de richting van die grens reed. De pas ter zitting afgelegde verklaring van verdachte dat hij de auto bij het tankstation waar hij staande is gehouden, moest afleveren, welke verklaring hij verder in het geheel niet nader heeft geconcretiseerd, merkt de rechtbank aan als ongeloofwaardig en wordt terzijde geschoven.
De rechtbank acht dan ook wettig en overtuigend bewezen dat verdachte de cocaïne buiten het grondgebied van Nederland ging brengen en zich dus schuldig heeft gemaakt aan verlengde uitvoer in de zin van de Opiumwet.
Medeplegen
De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit samen met een of meer anderen heeft gepleegd en zal verdachte dan ook vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte op 7 maart 2025 te Ulvenhout, gemeente Breda, opzettelijk buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht ongeveer 2004 gram cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om verdachte bij een bewezenverklaring een gevangenisstraf op te leggen van maximaal twaalf maanden, met aftrek van de periode die hij al in voorarrest heeft gezeten. Daarna staat verdachte een vreemdelingenrechtelijke procedure te wachten met vermoedelijk vreemdelingendetentie en de oplegging van een inreisverbod tot gevolg.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan de verlengde uitvoer van 2 kilogram cocaïne en daarmee bijgedragen aan de instandhouding van de internationale handel in verdovende middelen en de nadelige effecten die daardoor worden veroorzaakt. Het is algemeen bekend dat het gebruik van cocaïne schadelijk is voor de gezondheid en het risico bestaat dat gebruikers hieraan verslaafd raken, met destructieve gevolgen voor hun leven. De handel in dergelijke middelen gaat bovendien veelal gepaard met diverse vormen van zware en georganiseerde criminaliteit, waarbij de drugshandel een belangrijke schakel vormt in de keten van criminele ondermijnende activiteiten die de samenleving ontwrichten. Verdachte heeft bij deze nadelige effecten kennelijk niet stilgestaan of deze op de koop toegenomen en zijn eigen financiële gewin vooropgesteld. Dit neemt de rechtbank hem kwalijk.
De rechtbank heeft acht geslagen op de justitiële documentatie van 23 april 2025, waaruit blijkt dat verdachte in Nederland niet eerder is veroordeeld.
Gelet op de aard en de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat alleen een gevangenisstraf van een aanzienlijke duur een passende strafrechtelijke reactie is. Voor de bepaling van de hoogte hiervan heeft de rechtbank gekeken naar gevangenisstraffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd en naar de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Op de uitvoer van een hoeveelheid harddrugs van 2 kilogram staat volgens deze oriëntatiepunten in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 24 maanden. De rechtbank ziet geen aanleiding om hiervan af te wijken.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van 24 maanden, met aftrek van de periode die verdachte in voorarrest heeft gezeten, passend en geboden is.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder A van de Opiumwet
gegeven verbod;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 24 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.E.M. Marsé, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. H. Remerie, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.A. Lemmens, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 september 2025.

9.Bijlage I

De tenlastelegging
hij op of omstreeks 7 maart 2025 te Ulvenhout, gemeente Breda, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk
- buiten het grondgebied van Nederland heeft gebracht,
- heeft vervoerd en
- aanwezig gehad,
ongeveer 2.004 gram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende
lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
( art 10 lid 3 Opiumwet, art 10 lid 4 Opiumwet, art 10 lid 5 Opiumwet, art 2 ahf/ond A Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht )