ECLI:NL:RBZWB:2025:5983

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
5 september 2025
Publicatiedatum
5 september 2025
Zaaknummer
02-097013-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot toebrengen zwaar lichamelijk letsel en veroordeling voor mishandeling met gevangenisstraf en taakstraf

Op 5 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan een vrouw, alsook van mishandeling. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 22 augustus 2025. De officier van justitie eiste een gevangenisstraf van 80 dagen en een taakstraf van 100 uren, terwijl de verdediging pleitte voor een straf gelijk aan het voorarrest. De rechtbank oordeelde dat de verdachte niet bewezen kon worden dat hij de poging tot zwaar lichamelijk letsel had gepleegd, maar dat de mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen was. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het primair ten laste gelegde feit, maar veroordeelde hem tot een gevangenisstraf van 44 dagen en een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daarnaast werden bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en deelname aan een gedragsinterventie. De benadeelde partij, het slachtoffer, kreeg een schadevergoeding toegewezen van €3.169,79, inclusief materiële en immateriële schade.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-097013-24
vonnis van de meervoudige kamer van 5 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1987 te [geboorteplaats]
wonende te [woonadres]
raadsman mr. D.A. Souisa, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 22 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. Thijssen - de Haze, en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte heeft geprobeerd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, dan wel dat hij die [slachtoffer] heeft mishandeld.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het primair ten laste gelegde feit heeft gepleegd.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging is van mening dat de rechtbank niet tot een bewezenverklaring kan komen van zowel het primair, als het subsidiair ten laste gelegde feit, nu er geen bewijs is dat verwurging heeft plaatsgevonden en geen sprake is van opzet.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
Indien hoger beroep wordt ingesteld zullen de bewijsmiddelen worden uitgewerkt en opgenomen in een bijlage die aan het vonnis zal worden gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Vaststaande feiten en omstandigheden
Op 20 maart 2024 liep aangeefster [slachtoffer] in het natuurgebied Halsterse Laag te Bergen op Zoom een wandelroute. Deze ging onder meer door een weiland. Tijdens haar wandeling kwam zij verdachte tegen, die enige tijd bij haar bleef lopen en opmerkingen over haar lichaam maakte. Op enig moment is aangeefster richting het parkeerterrein bij het natuurgebied gelopen, waar zij op het aangrenzende bospad getuigen [getuige 1] en [getuige 2] trof, die net voor haar aankomst verdachte in zijn auto hebben zien vertrekken. Aangeefster gilde daarbij om hulp en heeft hen meteen verteld dat ze was aangevallen. Haar broek was aan de achterzijde gescheurd en op haar armen en benen waren diverse krassen en blauwe plekken zichtbaar. Verder was de tong van aangeefster verdikt en zat op de onderkant van haar tong een snee. In de bosjes achter het prikkeldraad en met platgetrapte begroeiing, de plek die aangeefster later bij de politie heeft aangewezen als de plek waar zij wakker werd, zijn haren aangetroffen die qua lengte en kleur overeenkomen met de haren van aangeefster. Kort na het incident heeft verdachte onder meer een website van een strafrechtadvocaat bezocht en een artikel over moord, doodslag en dood door schuld bekeken. De verklaringen van aangeefster en verdachte over hetgeen er is gebeurd lopen uiteen.
Verklaring verdachte
Verdachte heeft wisselend verklaard. Zo heeft bij zijn aanhouding verklaard dat hij tijdens een wandeling in het natuurgebied aangeefster tegen kwam en haar aanbood om haar over een greppel te helpen. Daarbij kwam hij ten val, waarop ze ‘mot’ met elkaar kregen, hebben ‘gestoeid’ en verdachte aangeefster een duw heeft gegeven, waarbij zij ten val kwam en met haar achterkant in het prikkeldraad was gekomen. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster tegenkwam, dat zij ongeveer een uur samen hebben gewandeld en een gesprek hebben gevoerd. Vervolgens kwamen zij bij een plas waar ze allebei in zijn weggezakt. Verdachte heeft aangeefster geholpen door haar uit de plas te trekken. Daarbij kwamen ze allebei ten val. Verdachte is zelf opgestaan en heeft aangeefster omhoog getrokken door zijn arm om haar schouder, dan wel nek, te houden. Toen hij haar pakte zakte ze naar beneden maar was zij wel bij bewustzijn. Aangeefster zei dat hij haar los moest laten en weg moest gaan en daarop is verdachte alleen teruggelopen naar zijn auto. Bij de rechter-commissaris heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster per ongeluk bij haar nek heeft gepakt. Ter zitting heeft verdachte verklaard dat hij aangeefster heeft geholpen, daarbij mogelijk wat hardhandig was en haar tijdens het vallen per ongeluk bij haar nek heeft aangeraakt, dat hij haar onder haar armen omhoog heeft getrokken en haar niet heeft geduwd. Verdachte weet niet hoe de broek van aangeefster is gescheurd en hoe zij in de bosjes terecht is gekomen. Wel was zij al eerder in het prikkeldraad gevallen, dan wel had zij er te dichtbij gelopen.
Verklaring aangeefster
Aangeefster heeft, zowel ter plaatse tegenover verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] als in haar aangifte, verklaard dat verdachte onverwachts achter haar opdook, opmerkingen over haar lichaam maakte en vroeg of zij met hem aan de overkant kwam lopen. Zij kreeg de indruk dat hij haar daarheen wou lokken. Zij gaf aan dit niet te willen en naar huis te gaan omdat zij nog genoeg werk had liggen, maar verdachte bleef bij haar lopen. Op een gegeven moment voelde zij de arm van verdachte van achteren om haar nek heen en voelde zij dat hij haar naar de grond werkte. Aangeefster had niet het gevoel dat zij stikte, maar raakte wel haar bewustzijn kwijt toen ze op de grond lag. Nadat zij verderop in de bosjes wakker werd, heeft ze gegild en om hulp geroepen toen ze twee fietsers zag.
De waardering van het bewijs
In dit geval zijn slechts twee personen aanwezig geweest bij wat er gebeurd is en hebben zij allebei een andere lezing hiervan. Volgens het tweede lid van artikel 342 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) kan het bewijs dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan door de rechter niet uitsluitend worden aangenomen op de verklaring van één getuige (het veronderstelde slachtoffer). Dit bewijsminimumvoorschrift sterkt ter waarborging van de deugdelijkheid van de bewijsbeslissing, in die zin dat het de rechter verbiedt tot een bewezenverklaring te komen als de door één getuige verklaarde feiten en omstandigheden op zichzelf staan en niet worden ondersteund door ander bewijsmateriaal. Deze bepaling ziet op de tenlastelegging in haar geheel. Niet is vereist dat elk onderdeel daarvan ook in ander bewijsmateriaal steun vindt.
Voorgaande betekent dat enerzijds het oordeel dat de verklaring van het veronderstelde slachtoffer betrouwbaar is en anderzijds het oordeel dat haar verklaring in ander bewijsmateriaal voldoende steun vindt, twee afzonderlijke beslissingen zijn. Het steunbewijs zal voorts dienen te zien op feiten en omstandigheden die niet in een te ver verwijderd verband staan tot de aan de verdachte verweten gedragingen.
Betrouwbaarheid
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar, omdat zij consistent en gedetailleerd verklaard heeft over de gebeurtenissen in haar aangifte en tegenover [verbalisant 1] , met wie zij sprak kort na de gebeurtenissen. Daarnaast heeft zij kort na het gebeurde bij twee voorbijgangers om hulp geroepen en verteld dat zij aangevallen is. Aangeefster vertelt daarbij dat zij niet weet wat er is gebeurd en maakt het daarmee ook niet groter dan het is.
Steunbewijs
De verklaring van aangeefster wordt daarnaast ondersteund door de verklaringen van verbalisanten [verbalisant 3] en [verbalisant 4] , die beiden kort na het gebeurde en afzonderlijk van elkaar constateren dat aangeefster zichtbaar aangedaan en geëmotioneerd is.
Daar komt bij dat aangeefster de dag na het incident samen met haar man en [verbalisant 5] naar de plaats van het incident geweest. Zodra zij bij de exacte locatie aankwamen, werd aangeefster erg emotioneel. [verbalisant 5] heeft verklaard dat hij onderweg naar de locatie in eerste instantie naast aangeefster liep en dat hij daarna achter haar is gaan lopen. Zodra aangeefster dat constateerde schrok zij, begon ze hard te huilen en pakte ze haar man vast. Aangeefster verklaarde vervolgens dat zij schrok van het feit dat er een man vlak achter haar liep en dat haar gedachten teruggingen naar het incident. Toen aangeefster vervolgens de plek aanwees waar zij wakker was geworden, trof [verbalisant 5] daar meerdere plukken haar aan in de struiken, die qua lengte en kleur overeenkwamen met het haar van aangeefster. Daarnaast was de begroeiing op die plek deels plat, alsof daar iemand had gelegen of gestaan. De plek die aangeefster heeft aangewezen, bevond zich bovendien achter het prikkeldraad naast het pad, wat past bij haar verklaring en het feit dat haar broek kapot was. Tot slot vindt haar verklaring steun in het letsel dat bij haar is geconstateerd, te weten diverse krassen en blauwe plekken op haar armen en benen en een verdikte tong met aan de onderkant daarvan een snee.
De rechtbank acht de verklaring van aangeefster betrouwbaar en geloofwaardig en neemt deze verklaring dan ook als uitgangspunt.
De verklaring van verdachte acht zij ongeloofwaardig nu hij wisselende verklaringen heeft afgelegd en het ondersteunend bewijs niet strookt met het verhaal dat zij een uur samen hebben gewandeld en dat hij enkel iemand wat onhandig heeft geholpen.
Kwalificatie
De rechtbank dient vervolgens de vraag te beantwoorden of sprake is van een poging tot het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Uit hetgeen hiervoor is overwogen, kan enkel worden vastgesteld dat aangeefster door verdachte bij haar nek is gepakt, naar de grond is gegaan en dat zij vervolgens in de bosjes verderop wakker is geworden. Uit het dossier komt niet naar voren op welke wijze en met welke kracht aangeefster door verdachte bij haar nek is gepakt en hoe lang zij buiten bewustzijn is geweest. Ook staat niet vast dat aangeefster met zodanige kracht bij haar nek is gepakt dat zij als gevolg van die handeling buiten bewustzijn is geraakt of dat de aanmerkelijke kans bestond dat zij daardoor zwaar lichamelijk letsel zou oplopen. Aangeefster is niet fysiek onderzocht door een forensisch arts, maar alleen door de eigen huisarts, zodat voor wat betreft het inwendig letsel enkel vaststaat dat aangeefster een verdikte tong en een snee onder haar tong had. Gelet op het voorgaande kan de rechtbank niet vaststellen dat er een causaal verband bestaat tussen het bij de nek pakken door verdachte en het buiten bewustzijn raken van aangeefster. Ook kan zij niet vaststellen dat door die handeling van verdachte een aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel bestond. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van het primair ten laste gelegde feit.
De rechtbank acht de subsidiair ten laste gelegde mishandeling wel wettig en overtuigend bewezen nu uit de bewijsmiddelen volgt dat aangeefster letsel aan haar tong had en diverse krassen en blauwe plekken heeft opgelopen die zij vóór haar ontmoeting met verdachte niet had. Ook al is niet precies vast te stellen hoe dit letsel bij haar is ontstaan omdat aangeefster buiten bewustzijn was, kan het niet anders dan dat dit door het handelen van verdachte is gekomen. Dit geldt temeer nu aangeefster op een plek achter het prikkeldraad weer bij bewustzijn is gekomen, zij niet zelf daarheen is gegaan en verdachte dus degene is geweest die haar daarheen heeft gebracht/gesleept/getrokken. Dit past ook bij de krassen en blauwe plekken op haar armen en benen. De rechtbank acht het voorts aannemelijk dat het letsel aan haar tong is ontstaan doordat verdachte haar bij de nek heeft gepakt en naar de grond heeft gewerkt.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
op 20 maart 2024 te Bergen op Zoom [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] bij de nek te pakken en naar de grond te werken en in de bosjes en tegen prikkeldraad te trekken.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert aan verdachte op te leggen een taakstraf van 100 uren en een gevangenisstraf van 80 dagen, waarvan 39 dagen voorwaardelijk met aftrek van voorarrest. Zij vordert daaraan de bijzondere voorwaarden te verbinden zoals geadviseerd door de reclassering. Daarnaast vordert zij aan verdachte op te leggen een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr), inhoudende een contactverbod met [slachtoffer] , met de bepaling dat per overtreding van deze maatregel 1 week hechtenis wordt toegepast met een maximum van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt de rechtbank om in geval van strafoplegging aan verdachte een straf op te leggen gelijk aan het voorarrest. Indien de rechtbank reden ziet voor een voorwaardelijk strafdeel, verzoekt zij deze in de vorm van een taakstraf op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Ernst van het feit
Verdachte heeft op klaarlichte dag, uit het niets en op een afgelegen plek in een natuurgebied een vrouw mishandeld. Het slachtoffer heeft als gevolg daarvan letsel opgelopen. Een dergelijk feit brengt gevoelens van angst en onveiligheid teweeg, zowel bij het slachtoffer als bij de maatschappij in het geheel. Daarnaast heeft het incident gevoelens van angst en onzekerheid bij het slachtoffer opgeroepen, omdat zij niet weet wat er precies met haar is gebeurd toen zij buiten bewustzijn was. Door op deze wijze te handelen heeft verdachte inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, waarvan zij ook mentaal negatieve gevolgen ondervindt. Sinds het incident heeft zij last van spanningen en slaapproblemen en is bij haar een posttraumatische stress stoornis vastgesteld. Tot op heden heeft zij last van het incident en waar zij eerst veel genot en ontspanning uit wandelen in de natuur haalde, durft zij dit nu niet meer. Dat verdachte haar dit heeft ontnomen neemt de rechtbank hem zeer kwalijk.
Persoonlijke omstandigheden
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van verdachte. Daaruit volgt dat hij niet eerder is veroordeeld voor soortgelijke feiten. Omdat dit de norm zou moeten zijn, weegt dit niet in het voor- of het nadeel van verdachte.
Verdachte is ter zitting verschenen, maar heeft daar geen verantwoordelijkheid genomen voor zijn handelen. De rechtbank weegt dit in het nadeel van verdachte mee.
Verder heeft de rechtbank acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 mei 2025. Daaruit volgt dat sprake is van stabiliteit op de leefgebieden. Verdachte heeft een vaste baan met voldoende inkomen. Er is geen sprake van middelenproblematiek of signalen van een negatief sociaal netwerk en verdachte heeft steun van zijn familie. De onderzoekend pro justitia psychiater concludeert dat er subtiele aanwijzingen zijn voor het bestaan van een laag normale intelligentie, dan wel een licht verstandelijke beperking, maar deze diagnose is niet gesteld. Ook zijn er geen aanwijzingen voor een persoonlijkheidsstoornis. Tijdens het schorsingstoezicht heeft verdachte zich coöperatief en mededeelzaam opgesteld. Door zijn preventieve hechtenis neigde verdachte wel naar een teruggetrokken en op werken gericht leven, waarbij hij aanliep tegen achterdocht en wantrouwen in zijn directe sociale omgeving. Inmiddels heeft hij een andere vriendenkring opgebouwd. De reclassering schat het risico op recidive in als laag. Bij een veroordeling adviseert zij aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een gedragsinterventie cognitieve vaardigheden en een betalingsregeling voor de schadevergoeding aan de benadeelde partij.
Strafoplegging
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank allereerst aansluiting gezocht bij de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Daarbij houdt de rechtbank rekening met de omstandigheden waaronder de mishandeling is gepleegd, met het feit dat het slachtoffer enige tijd niet bij bewustzijn is geweest en dat dit voor onzekerheid over wat haar is overkomen heeft gezorgd. Gelet daarop acht de rechtbank de oplegging van een geldboete niet passend. Alles afwegende, zal de rechtbank aan verdachte opleggen een gevangenisstraf van 44 dagen, met aftrek van voorarrest en een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. Daaraan verbindt de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering. Een vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v Sr in de vorm van een contactverbod acht de rechtbank niet passend en noodzakelijk, nu uit het dossier geen enkele aanwijzing volgt dat verdachte contact met het slachtoffer heeft gezocht of voornemens is contact te zullen gaan zoeken.

7.De benadeelde partij

De benadeelde partij [slachtoffer] vordert een schadevergoeding van € 10.819,79, waarvan € 719,79 aan materiële schade en € 10.000,00 aan immateriële schade. Opgeteld bedraagt de vordering dan € 10.719,79.
De rechtbank heeft hiervoor bewezen verklaard dat verdachte het feit heeft gepleegd. Dit betekent ook dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover de benadeelde partij en dat hij verplicht is de schade van de benadeelde partij te vergoeden.
De materiële schade
Reiskosten
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 50,00. De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Nu deze kosten niet zijn betwist, wijst de rechtbank de vordering in zoverre toe.
Eigen risico
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 275,00 voor het eigen risico over het jaar 2024. Uit het bij de vordering gevoegde overzicht met betrekking tot het eigen risico blijkt dat de benadeelde partij deze kosten als gevolg van het incident heeft gemaakt. Ze staan dan ook in een rechtstreeks verband met het bewezenverklaarde feit. De rechtbank wijst de vordering in zoverre toe.
Kleding
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 100,00 voor kleding. Uit het dossier is gebleken dat de broek van de benadeelde partij als gevolg van het door verdachte gepleegde feit is gescheurd. Uit het dossier blijkt niet dat de schoenen en het t-shirt van de benadeelde beschadigd zijn geraakt. Nu bij de vordering geen stukken zijn gevoegd met informatie over de kosten van de broek, zal de rechtbank haar schattingsbevoegdheid gebruiken en de waarde van de broek schatten op € 50,00 en deze post tot dat bedrag toewijzen. Voor het overige wordt de vordering afgewezen.
Telefoon, rijbewijs en pinpas
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 213,79 voor een telefoon en € 81,00 voor een rijbewijs en pinpas. Aangeefster merkte direct na het incident dat haar telefoon niet meer in haar zak zat. In het telefoonhoesje zaten haar rijbewijs en pinpas. De rechtbank is van oordeel dat de schade in een voldoende verband staat met het bewezenverklaarde handelen van verdachte, zodat ook sprake is van schade die een rechtstreeks gevolg is van het bewezenverklaarde feit. Zij wijst de vordering in zoverre toe.
De immateriële schade
De benadeelde partij vordert een bedrag van € 10.000,00 aan immateriële schade. Vast staat dat [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde feit lichamelijk en psychisch letsel heeft opgelopen, zodat zij in aanmerking komt voor vergoeding van immateriële schade. Gelet op de omstandigheden van het geval en bedragen die in vergelijkbare gevallen zijn toegekend, stelt de rechtbank de schadevergoeding naar billijkheid vast op een bedrag van € 2.500,00. Voor het overige deel van deze vordering zal de rechtbank de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaren. Dit deel van de vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
De schadevergoedingsmaatregel en de wettelijke rente
Het toe te wijzen bedrag van € 3.169,79, waarvan € 669,79 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, zal worden vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024. De rechtbank zal tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen tot betaling van het toegekende schadebedrag. Dit betekent dat het CJIB de inning zal verzorgen en dat bij niet betaling gijzeling kan worden toegepast als dwangmiddel.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f en 300 van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het primair tenlastegelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
mishandeling;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 44 dagen;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
een taakstraf van 80 uren, waarvan 40 uren voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarden niet heeft nageleefd;
- stelt als
algemene voorwaardedat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- stelt als
bijzondere voorwaarden:
* dat verdachte zich binnen 3 werkdagen na het ingaan van de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland, unit Middelburg, locatie Bergen op Zoom op het adres Rooseveltlaan 148, 4624 DE Bergen op Zoom. Verdachte blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
* dat verdachte actief deelneemt aan de gedragsinterventie COVA of een andere gedragsinterventie die gericht is op cognitieve vaardigheden. De reclassering bepaal welke training het precies wordt. Verdachte houdt zich aan de afspraken en aanwijzingen van de trainer/begeleider;
* dat verdachte de reclassering inzicht geeft in zijn financiën en meewerkt aan het treffen van een betalingsregeling ten behoeve van de schadevergoeding aan de benadeelde partij, indien de reclassering dit nodig acht;
Benadeelde partij [slachtoffer]
- veroordeelt verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van
€ 3.169,79, waarvan € 669,79 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- wijst de vordering voor zover dit ziet op het materiële gedeelte voor het overige af;
- verklaart de benadeelde partij in het overige gedeelte van de vordering voor zover dit ziet op het immateriële deel niet-ontvankelijk en bepaalt dat de vordering voor dat gedeelte bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt verdachte tevens in de kosten van de benadeelde partij tot nu toe gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot nu toe begroot op nihil;
- legt aan verdachte de verplichting op aan de Staat, ten behoeve van het [slachtoffer] , € 3.169,79 te betalen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 20 maart 2024 tot aan de dag der voldoening;
- bepaalt dat bij niet betaling
41 dagen gijzelingkan worden toegepast, met dien verstande dat toepassing van de gijzeling de betalingsverplichting niet opheft;
- bepaalt dat bij voldoening van de schadevergoedingsmaatregel de betalingsverplichting aan de benadeelde partij vervalt en omgekeerd;
Voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis op.
Dit vonnis is gewezen door mr. H. Remerie, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en mr. C.E.M. Marsé, rechters, in tegenwoordigheid van mr. D. van Spelde, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 5 september 2025.
Mr. H. Remerie en de griffier zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
De tenlastelegging
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te Bergen op Zoom ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen die [slachtoffer] bij de nek heeft vastgepakt en/of in een wurggreep heeft gehouden en/of naar de grond heeft gewerkt, zodanig dat die [slachtoffer] het bewustzijn verloor, en/of in de bosjes en/of tegen prikkeldraad heeft getrokken/geduwd/gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(Artikel art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 20 maart 2024 te Bergen op Zoom [slachtoffer] heeft mishandeld door die [slachtoffer] bij de nek vast te pakken en/of in een wurggreep te houden en/of naar de grond te werken, zodanig dat die [slachtoffer] het bewustzijn verloor, en/of in de bosjes en/of tegen prikkeldraad te trekken/duwen/gooien;
(Artikel art 300 lid 1 Wetboek van Strafrecht)