ECLI:NL:RBZWB:2025:6004

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
BRE 25/2331
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit inzake WOZ-beschikking

Op 8 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 25/2331, waarin belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een dwangsombeschikking door de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het object gelegen aan [adres] in [plaats 2]. Belanghebbende had de heffingsambtenaar op 22 januari 2024 in gebreke gesteld, maar er is tot op heden geen dwangsombeschikking genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in gebreke is gebleven en heeft de verschuldigdheid van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 385,- vergoeden aan belanghebbende, evenals een vergoeding van de proceskosten van € 113,38. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de dwangsom en de proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 25/2331

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende], uit [plaats 1], belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde]),
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat belanghebbende heeft ingesteld, wegens het uitblijven van een dwangsombeschikking in verband met het niet tijdig nemen van een uitspraak op bezwaar over de WOZ-beschikking voor het object [adres] in [plaats 2] met [aanslagnummer].
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de belanghebbende beroep instellen. [1] Dit geldt ook voor het niet tijdig nemen van een dwangsombeschikking. [2]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. De rechtbank merkt op dat de heffingsambtenaar geen gedingstukken heeft overgelegd en ook niet heeft gereageerd op het verzoek van de rechtbank van 9 mei 2025. Daarom gaat de rechtbank uit van de stukken die door belanghebbende zijn overgelegd.
4. Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar op 22 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een uitspraak op bezwaar en verzocht om een dwangsombeschikking te nemen (de aanvraag). Belanghebbende heeft de heffingsambtenaar vervolgens op 14 mei 2024, 23 september 2024 en 18 maart 2025 brieven gestuurd waarin zij de heffingsambtenaar verzoekt binnen twee weken alsnog een dwangsombeschikking te nemen (de ingebrekestelling). Tot op heden is er nog geen dwangsombeschikking genomen. Het beroep is ontvankelijk en gegrond.

De rechtbank stelt de bestuurlijke dwangsom vast

5. De heffingsambtenaar heeft de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom nog niet vastgesteld, ook niet in de uitspraak op bezwaar. De rechtbank doet dit daarom op grond van artikel 8:55c van de Awb alsnog.
6. Belanghebbende heeft op 10 januari 2023 bezwaar gemaakt. De heffingsambtenaar moet op het bezwaarschrift beslissen in het kalenderjaar waarin het bezwaarschrift is ontvangen. [3] De heffingsambtenaar is op 22 januari 2024 in gebreke gesteld en heeft uiteindelijk op 27 maart 2025 uitspraak op bezwaar gedaan. Het besluit is niet op tijd genomen.
7. Als een bestuursorgaan een besluit niet op tijd neemt, moet het bestuursorgaan een dwangsom betalen voor elke dag dat het te laat is, voor maximaal 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen € 23,- per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,- per dag en de overige dagen € 45,- per dag. De maximale dwangsom is in dit geval verschuldigd en bedraagt € 1.442,-.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. De rechtbank kent aan belanghebbende een dwangsom toe van € 1.442,-. Omdat het beroep gegrond is moet de heffingsambtenaar het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De heffingsambtenaar moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 113,38 [4] omdat de gemachtigde van belanghebbende een beroepschrift heeft ingediend en het beroep beperkt is tot de vraag of een dwangsom verschuldigd is. Daarbij heeft de rechtbank een factor 0,25 toegepast, aangezien het moment waarop de heffingsambtenaar niet tijdig was met het nemen van het besluit, hetgeen gelijk wordt gesteld met een besluit, na 1 januari 2024 is gelegen. [5] Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- stelt de door de heffingsambtenaar te betalen dwangsom vast op € 1.442,-;
  • bepaalt dat de heffingsambtenaar het griffierecht van € 385,- aan belanghebbende moet vergoeden;
  • veroordeelt de heffingsambtenaar tot betaling van € 113,38 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van
mr. W. Dekkers, griffier, op 8 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Vgl. HR 21 juni 2024, ECLI:NL:HR:2024:906, r.o. 2.4.3.
3.Dit staat in artikel 236 van de Gemeentewet.
4.1 punt (beroepschrift) met een waarde van € 907 per punt, een wegingsfactor 0,5 (licht) en een factor 0,25.
5.Artikel 30a, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken.