Op 8 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 25/2331, waarin belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen het uitblijven van een dwangsombeschikking door de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de heffingsambtenaar niet tijdig heeft beslist op het bezwaar van belanghebbende tegen de WOZ-beschikking voor het object gelegen aan [adres] in [plaats 2]. Belanghebbende had de heffingsambtenaar op 22 januari 2024 in gebreke gesteld, maar er is tot op heden geen dwangsombeschikking genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar in gebreke is gebleven en heeft de verschuldigdheid van de dwangsom vastgesteld op € 1.442,-. Daarnaast moet de heffingsambtenaar het griffierecht van € 385,- vergoeden aan belanghebbende, evenals een vergoeding van de proceskosten van € 113,38. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar veroordeeld tot betaling van de dwangsom en de proceskosten aan belanghebbende.