Op 8 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak BRE 25/2567, waarin belanghebbende beroep heeft ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de heffingsambtenaar van de gemeente Breda. Belanghebbende had op 16 oktober 2024 bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag parkeerbelasting, maar de heffingsambtenaar heeft niet binnen de wettelijke termijn op dit bezwaar beslist. Na ingebrekestelling op 2 januari 2025 heeft de heffingsambtenaar uiteindelijk op 20 januari 2025 uitspraak gedaan, maar deze was te laat. De rechtbank heeft vastgesteld dat de heffingsambtenaar een dwangsom verschuldigd is voor de dagen dat hij te laat was met het nemen van een besluit. De rechtbank heeft de dwangsom vastgesteld op € 92,- en heeft de heffingsambtenaar ook veroordeeld tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende. De uitspraak is gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het beroep kennelijk gegrond was. De rechtbank heeft de heffingsambtenaar ook verzocht om de proceskostenvergoeding tijdig te betalen, anders gaat de wettelijke rente lopen.