ECLI:NL:RBZWB:2025:6010

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
8 september 2025
Publicatiedatum
8 september 2025
Zaaknummer
24/5999
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking en terugvordering van bijstandsuitkering wegens niet gemelde op geld waardeerbare werkzaamheden met verminderde verwijtbaarheid

Op 8 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in de zaak tussen eiser en het dagelijks bestuur van de gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden. Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet, maar zijn uitkering werd ingetrokken en teruggevorderd vanwege niet gemelde werkzaamheden. De rechtbank oordeelde dat de intrekking en terugvordering terecht waren, maar dat de opgelegde boete te hoog was. Eiser had een anonieme melding ontvangen over zijn werkzaamheden, waarna de sociale recherche een onderzoek startte. Eiser voerde aan dat hij geen inlichtingenplicht had geschonden, omdat hij dacht dat hij een cursus volgde. De rechtbank oordeelde dat eiser wel degelijk op geld waardeerbare arbeid verrichtte en dat hij dit had moeten melden. De rechtbank concludeerde dat de Bevelanden de uitkering terecht had ingetrokken, maar dat de boete verlaagd moest worden vanwege verminderde verwijtbaarheid. De rechtbank stelde de boete vast op € 385,14 en veroordeelde de Bevelanden tot betaling van proceskosten aan eiser.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/5999 PW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. N. Wouters),
en
het dagelijks bestuur van gemeenschappelijke regeling Samenwerking de Bevelanden, (de Bevelanden).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de beslissing van de Bevelanden om de bijstandsuitkering van eiser in te trekken en terug te vorderen en aan hem een boete op te leggen. Eiser is het hier niet mee eens en voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank de besluiten van de Bevelanden
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat de Bevelanden terecht heeft besloten tot intrekking en terugvordering, maar dat de opgelegde boete te hoog is. Eiser krijgt dus voor een deel gelijk en het beroep is dus deels gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Totstandkoming van het bestreden besluit en procesverloop

2. Eiser ontving een uitkering op grond van de Participatiewet van de Bevelanden. Naar aanleiding van een anonieme melding in juni 2023 dat eiser zwart zou werken bij een horecabedrijf in het centrum van [plaats] en dat zijn broer bij hem zou inwonen, is de sociale recherche een onderzoek gestart. In dat kader zijn er waarnemingen gedaan bij [bedrijf] van 14 tot en met 30 augustus, op 6 oktober, van 27 oktober tot en met 26 november en op 1 december 2023. Daarbij werd verschillende malen gezien dat eiser werkzaamheden verrichtte in de grillroom. Vervolgens zijn er gesprekken geweest met eiser, eerst door de sociaal rechercheurs en later door zijn klantmanager. De klantmanager heeft ook contact gehad met [naam 1] van [bedrijf].
2.1.
Op basis van dit onderzoek heeft de Bevelanden met het besluit van 21 december 2023 (primair besluit 1) eisers uitkering ingetrokken per 14 augustus 2023, omdat hij aantoonbaar inkomsten uit arbeid ontvangt en dat niet heeft doorgegeven. Daarmee is niet voldaan aan de inlichtingenplicht.
2.2.
Bij besluit van 29 december 2023 (primair besluit 2) heeft de Bevelanden de te veel betaalde uitkering over de periode van 14 augustus tot en met 30 november 2023 van in totaal € 4.356,28 van eiser teruggevorderd.
2.3.
Bij besluit van 13 februari 2024 (primair besluit 3) heeft de Bevelanden vervolgens aan eiser een boete opgelegd van € 1.155,42. Daarbij is uitgegaan van grove schuld.
2.4.
Bij het bestreden besluit van 11 juni 2024 heeft de Bevelanden de bezwaren van eiser tegen de intrekking en terugvordering ongegrond verklaard. Het bezwaar tegen de boete is deels gegrond verklaard en de boete is verlaagd naar € 770,28, op basis van normale verwijtbaarheid.
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. De Bevelanden heeft een verweerschrift ingediend.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 23 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en namens de Bevelanden [naam 2] en [naam 3].
2.7.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht uiterlijk zes weken later uitspraak te doen.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
3. De wettelijke regels en beleidsregels die van belang zijn voor deze zaak, staan in de bijlage bij deze uitspraak.
Schending van de inlichtingenplicht?
4. Voor de rechtbank staat vast, op basis van de waarnemingen door de sociale recherche en de verklaring van eiser ter zitting, dat eiser diverse werkzaamheden heeft verricht in [bedrijf]. Volgens zijn eigen verklaring is hij in juni 2023 daarmee begonnen, dus daarvan was ook sprake in de periode waarover de uitkering is ingetrokken en teruggevorderd, vanaf 14 augustus 2023.
4.1.
Eiser betwist echter dat hij de inlichtingenplicht heeft geschonden en dat geen sprake was van op geld waardeerbare arbeid; volgens hem was sprake van een cursus of stage om ‘het vak te leren’. Hij heeft daartoe een contract overgelegd tussen [bedrijf] en eiser, waarin is vermeld dat eiser voor € 500,- een cursus krijgt van 12 maanden, voor 15 uur per week.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat aan dit contract weinig waarde kan worden gehecht. In de eerste plaats omdat de inhoud van dit contract niet overeenkomt met wat eiser aan zijn klantmanager heeft verteld (zie hierna onder 4.5) en het contract pas is overgelegd nadat eiser door de Bevelanden was aangesproken over zijn werkzaamheden bij de grillroom. Verder is het niet geloofwaardig dat eiser zelf zou moeten betalen voor een dergelijke stage, gelet op de omvang van de van hem verwachte werkzaamheden voor 15 uur per week, een jaar lang. Integendeel, het is gebruikelijk dat de stagiair een vergoeding ontvangt voor een dergelijke stage. Bovendien heeft eiser niet aangetoond dat hij het ‘cursusgeld’ daadwerkelijk (vooraf) heeft betaald.
4.3.
Gezien de aard en de omvang van de werkzaamheden in [bedrijf] is naar het oordeel van de rechtbank sprake van op geld waardeerbare arbeid.
4.4.
Ook is de rechtbank van oordeel dat eiser de door hem verrichte werkzaamheden bij de grillroom had moeten melden aan de Bevelanden, ongeacht of dit was in het kader van een cursus/stage of dat sprake was van regulier werk. Dergelijke werkzaamheden zijn immers van groot belang om het recht op uitkering te kunnen vaststellen.
4.5.
Uit het dossier blijkt dat eiser op 19 juni 2023 via WhatsApp met zijn klantmanager heeft gesproken over werk bij [bedrijf]. In dat gesprek heeft eiser aan zijn klantmanager gemeld “
Ik stuur je deze week een contract” en “
Ik werk naar behoefte, minimaal 30 uur per maand”. Op 10 juli 2023 vond er een gesprek plaats tussen eiser en zijn klantmanager. Ook toen heeft hij melding gemaakt van werkzaamheden bij [bedrijf] voor 30 uur per maand, een paar dagen per week van 17:00 tot 19:00 uur.
4.6.
Anders dan de Bevelanden stelt, heeft eiser dus wel melding gemaakt van (mogelijke) werkzaamheden bij [bedrijf]. Maar daarna heeft hij niets meer gemeld over (de omvang van) de daadwerkelijk door hem verrichte werkzaamheden. Eiser had echter kunnen én moeten begrijpen dat hij moest melden hoeveel uren hij daadwerkelijk bij [bedrijf] had gewerkt. Het verkrijgen van werk was immers telkens een belangrijk onderwerp bij de gesprekken met zijn klantmanager. Door alleen melding te maken van (mogelijk) werk voor 30 uur per maand, zonder daarna opgave te doen van de daadwerkelijk gewerkte uren, heeft eiser niet voldaan aan zijn inlichtingenplicht.
Intrekking uitkering
5. Bij schending van de inlichtingenplicht is de Bevelanden verplicht om de uitkering in te trekken, als die schending heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. [1]
5.1.
De Bevelanden stelt dat door de schending van de inlichtingenplicht het recht op uitkering niet is vast te stellen.
5.2.
Eiser voert aan dat het recht wel is vast te stellen, omdat de inkomsten kunnen worden geschat. Op basis van de observaties, in samenhang met het contract en wat de eigenaar van [bedrijf] heeft verklaard, kan worden uitgegaan van 15 uur per week. Verder zijn de observaties over augustus en september te summier om daar conclusies aan te kunnen verbinden. Pas vanaf 27 oktober (toen er structurele observaties plaatsvonden) is sprake van werkzaamheden waarvoor schattenderwijs een inkomen van € 655,75 kan worden aangehouden.
5.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Om het recht op uitkering te kunnen vaststellen zijn veel meer gegevens nodig dan er beschikbaar zijn. Zoals hiervoor is overwogen, gaat de Bevelanden er terecht van uit dat in de gehele periode vanaf 14 augustus 2023 sprake is geweest van werkzaamheden die op geld waardeerbaar zijn. De omvang van die werkzaamheden kan niet worden vastgesteld, omdat iedere administratie daarvan ontbreekt. Het ligt op de weg van eiser om die informatie te verschaffen en dat heeft hij niet gedaan. Bovendien is niets bekend over de (mogelijke) vergoeding die eiser daarvoor ontving. De Bevelanden heeft dan ook op goede gronden geconcludeerd dat het recht op uitkering vanaf 14 augustus 2023 niet kan worden vastgesteld.
5.4.
Dit betekent dat de Bevelanden terecht de uitkering van eiser heeft ingetrokken vanaf 14 augustus 2023. Het beroep is in zoverre dus ongegrond.
Terugvordering
6. Tegen het besluit tot terugvordering van de ten onrechte verstrekte uitkering zijn geen afzonderlijke gronden aangevoerd. Ook het beroep hiertegen is dus ongegrond.
Boete
7. De Bevelanden is bij het opleggen van de boete in het bestreden besluit uitgegaan van normale verwijtbaarheid.
7.1.
Eiser stelt dat de hoogte van de boete disproportioneel is, gezien de bijzondere omstandigheden van dit geval. Volgens eiser is de schending van de inlichtingenplicht niet verwijtbaar omdat hij – mede door taalproblemen – niet begrepen heeft wat er van hem werd verwacht.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden gezegd dat iedere vorm van verwijtbaarheid ontbreekt. Zoals eerder is overwogen had eiser kunnen en moeten begrijpen dat hij de bij [bedrijf] verrichte werkzaamheden moest melden bij de Bevelanden.
7.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Bevelanden echter onvoldoende rekening gehouden met de omstandigheden van dit geval. Daarbij speelt met name een rol dat eiser wel melding heeft gemaakt van het feit dat hij werkzaamheden zou gaan verrichten bij [bedrijf], maar dat van de kant van de Bevelanden daar vervolgens geen enkele actie op is ondernomen. Zo heeft de klantmanager eiser er toen niet (nogmaals) uitdrukkelijk op gewezen dat hij de bij [bedrijf] gewerkte uren moest opgeven, terwijl dat wel in het belang is van goede communicatie met iemand die de Nederlandse taal minder beheerst. Belangrijker is nog dat er in juni 2023 al een anonieme melding was over werk door eiser. In combinatie met wat eiser zijn klantmanager had verteld over werken bij [bedrijf], lag het in de rede dat de Bevelanden eerder actie zou ondernemen, bijvoorbeeld door eind juli of begin augustus navraag te doen bij eiser naar zijn werk bij [bedrijf], in plaats van direct te starten met waarnemingen. Hoewel dit onverlet laat dat het eisers verantwoordelijkheid is om alle nodige informatie te verstrekken, is er naar het oordeel van de rechtbank gelet hierop sprake van verminderde verwijtbaarheid.
7.4.
Het beroep tegen de boete is dus gegrond.
7.5.
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door de boete vast te stellen op het bedrag dat hoort bij verminderde verwijtbaarheid. Bij verminderde verwijtbaarheid wordt de boete berekend op 25% [2] van € 4.356,28 = € 1.089,07. Verder is, op grond van vaste rechtspraak [3] , het uitgangspunt dat een boete bij verminderde verwijtbaarheid binnen zes maanden moet kunnen worden betaald. Blijkens het bestreden besluit bedraagt de fictieve draagkracht € 64,19 per maand, zodat de boete 6 x € 64,19 = € 385,14 bedraagt.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep tegen de intrekking en terugvordering is ongegrond. Dit betekent dat er op dit punt niets verandert voor eiser.
8.1.
Het beroep tegen de boete is gegrond. De rechtbank zal zelf in de zaak voorzien door de boete lager vast te stellen op € 385,14.
8.2.
Omdat het beroep deels gegrond is, moet de Bevelanden het griffierecht aan eiser vergoeden en krijgt eiser een vergoeding van de proceskosten. Die vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde wordt een punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift en een punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 907,00. Voor de bezwaarfase is eerder al een vergoeding toegekend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 1.814,00.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep voor zover gericht tegen de boete gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin een boete van € 770,28 is opgelegd;
  • legt een boete op van € 385,14 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit;
  • verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht van € 51,00 aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt het college tot betaling van € 1.814,00 aan proceskosten van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Breeman, rechter, in aanwezigheid van mr. S.C.J.J. van Roij, griffier, op 8 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier is verhinderd om deze uitspraak te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht

Artikel 5:46
2. Tenzij de hoogte van de bestuurlijke boete bij wettelijk voorschrift is vastgesteld, stemt het bestuursorgaan de bestuurlijke boete af op de ernst van de overtreding en de mate waarin deze aan de overtreder kan worden verweten. Het bestuursorgaan houdt daarbij zo nodig rekening met de omstandigheden waaronder de overtreding is gepleegd.

Participatiewet

Artikel 17 Inlichtingenplicht

1. De belanghebbende doet aan het college op verzoek of onverwijld uit eigen beweging mededeling van alle feiten en omstandigheden waarvan hem redelijkerwijs duidelijk moet zijn dat zij van invloed kunnen zijn op zijn arbeidsinschakeling of het recht op bijstand. Deze verplichting geldt niet indien die feiten en omstandigheden door het college kunnen worden vastgesteld op grond van bij wettelijk voorschrift als authentiek aangemerkte gegevens of kunnen worden verkregen uit bij ministeriële regeling aan te wijzen administraties. Bij ministeriële regeling wordt bepaald voor welke gegevens de tweede zin van toepassing is.
Artikel 18a Bestuurlijke boete
1. Het college legt een bestuurlijke boete op van ten hoogste het benadelingsbedrag wegens het niet of niet behoorlijk nakomen door de belanghebbende van de verplichting, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, […].
Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, […] niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld […] en deze overtredingen opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de vijfde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
Indien de feiten en omstandigheden, bedoeld in de artikelen 17, eerste lid, […] niet of niet behoorlijk zijn medegedeeld […] en deze overtredingen niet opzettelijk zijn begaan, bedraagt de bestuurlijke boete ten hoogste het bedrag van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht.
7. Het college kan afzien van het opleggen van een bestuurlijke boete indien daarvoor dringende redenen aanwezig zijn.
Artikel 54 Onjuiste gegevens en onvoldoende medewerking
3. Het college herziet een besluit tot toekenning van bijstand, dan wel trekt een besluit tot toekenning van bijstand in, indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […] heeft geleid tot het ten onrechte of tot een te hoog bedrag verlenen van bijstand. […]
Artikel 58 Terugvordering
1. Het college van de gemeente die de bijstand heeft verleend vordert de kosten van bijstand terug voor zover de bijstand ten onrechte of tot een te hoog bedrag is ontvangen als gevolg van het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting, bedoeld in artikel 17, eerste lid, […].

Boetebesluit socialezekerheidswetten

Artikel 2 Berekening bestuurlijke boete
Indien als gevolg van overtreding van de inlichtingenverplichting sprake is van een benadelingsbedrag, worden bij de vaststelling van de hoogte van de bestuurlijke boete de uitgangspunten in het tweede tot en met het tiende lid in acht genomen.
[…]
[…]
Indien geen sprake is van opzet of grove schuld ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 50 procent van het benadelingsbedrag.
Indien sprake is van verminderde verwijtbaarheid ten aanzien van de overtreding van de inlichtingenverplichting, wordt de bestuurlijke boete vastgesteld op 25 procent van het benadelingsbedrag.
Artikel 2a Criteria verwijtbaarheid
1. Bij de bepaling van de hoogte van de bestuurlijke boete wordt de mate waarin de gedraging aan de betrokkene kan worden verweten beoordeeld naar de omstandigheden waarin betrokkene verkeerde op het moment dat hij de inlichtingenverplichting had moeten nakomen.
Beleidsregels Bestuurlijke Boete Participatiewet, IAOW, IAOZ van Gemeenschappelijke Regeling de Bevelanden 2023
Artikel 8. Hoogte boete
De bepalingen omtrent de hoogte van de boete zoals genoemd in artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW, artikel 20a van de IOAZ en artikel 2 en 2a van het Boetebesluit worden in acht genomen.
De bepalingen omtrent verminderde verwijtbaarheidssituaties zoals genoemd in het Boetebesluit worden in acht genomen.
Bij recidive wordt de maximale aflossingsduur bepaald door de mate van verwijtbaarheid, gerespecteerd bij de bepaling van de hoogte van de recidive-boete.
Onverminderd artikel 18a van de Participatiewet, artikel 20a van de IOAW en artikel 20a van de IOAZ dient de boete te worden getoetst aan het evenredigheidsbeginsel als bedoeld in artikel 5:46, tweede lid, van de Awb.

Voetnoten

1.Artikel 54, lid 3, eerste volzin, van de Participatiewet
2.Artikel 2, lid 5, van het Boetebesluit socialezekerheidswetten