ECLI:NL:RBZWB:2025:6011

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
02-171545-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bedreiging met vuurwapen en verboden wapenbezit

Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan bedreiging met een vuurwapen en verboden wapenbezit. De verdachte heeft op 23 mei 2024 in [woonplaats] een vuurwapen gericht op het hoofd van het slachtoffer, [slachtoffer], en meerdere keren de trekker overgehaald. Dit leidde tot een gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk. De rechtbank oordeelde dat de verdachte ook in het bezit was van munitie, wat resulteerde in een veroordeling voor het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie. De benadeelde partij, [slachtoffer], werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat deze te laat was ingediend en de rechtbank vond dat verdere behandeling een onevenredige belasting van het strafgeding zou opleveren. De rechtbank legde ook maatregelen op, waaronder een contactverbod met het slachtoffer en een locatieverbod voor de duur van twee jaar. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 augustus 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De rechtbank achtte de verklaringen van de getuigen betrouwbaar en kwam tot de conclusie dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de bewezenverklaarde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-171545-24
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1992 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsman: mr. C.J.M. Jansen, advocaat te Tilburg

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. Thijssen-de Haze en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis opgenomen.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: bedreiging met een vuurwapen van [slachtoffer] ;
feit 2: poging tot zware mishandeling van [slachtoffer] ;
feit 3: het voorhanden hebben van een vuurwapen (categorie III van de Wet wapens en munitie);
feit 4: het voorhanden hebben van munitie (categorie III van de Wet wapens en munitie).

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de vier aan verdachte ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen.
ÁG302122643292LÈ
G302122643292
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging meent dat feit 1 niet kan worden bewezen. Aangever en de getuigen
[getuige 1] en [getuige 2] hebben met elkaar gesproken voor of bij het afleggen van hun verklaringen, zodat deze niet betrouwbaar zijn. Daarnaast komt uit de verklaring van
[getuige 3] , de enige objectieve getuige, naar voren dat sprake was van wederzijds geweld tussen verdachte en aangever en dat aangever de confrontatie heeft opgezocht.
Feit 2 kan niet worden bewezen omdat op basis van het dossier niet kan worden vastgesteld dat aangever met een wapen op zijn hoofd is geslagen.
Voor de feiten 3 en 4 heeft de verdediging geen bewijsverweer gevoerd.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Feit 1
De rechtbank is anders dan de verdediging van oordeel dat de verklaringen van aangever en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] betrouwbaar zijn. Zij hebben gedetailleerd en congruent verklaard over essentiële onderdelen en uit hun verklaringen komt eenzelfde volgorde van zaken naar voren. Het begon met een worsteling tussen de twee mannen, er werd over en weer geweld toegepast, er was een mes aanwezig, aangever liep op enig moment weg van de situatie, vervolgens werd er iets geroepen waarna hij weer richting verdachte liep en daarna kwam het moment dat het vuurwapen werd getrokken door verdachte. Dat sprake is geweest van onderlinge afstemming bij het afleggen van deze verklaringen is de rechtbank niet gebleken. Niet alleen verschillen deze verklaringen op bepaalde punten, maar ook hebben [getuige 1] en [getuige 2] hun verklaringen bevestigd ten overstaan van de rechter-commissaris en stroken hun verklaringen met de verklaring van [getuige 3] , de derde getuige in dit dossier. De rechtbank vindt het voorts veelzeggend dat aangever zichzelf heeft belast bij het doen van aangifte door te verklaren dat ook hij geweld heeft gebruikt. Dit draagt bij aan de betrouwbaarheid van zijn verklaring. Gezien het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de verklaringen van aangever en van [getuige 1] en [getuige 2] voor het bewijs gebruikt kunnen worden.
Op basis van de bewijsmiddelen acht de rechtbank bewezen dat verdachte een vuurwapen heeft gericht op het hoofd van aangever en dat verdachte daarbij meerdere keren de trekker heeft overgehaald. De rechtbank acht feit 1 wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3 en feit 4
Op basis van de bewijsmiddelen en in het verlengde van dat wat de rechtbank heeft overwogen bij feit 1 worden ook de feiten 3 en 4 bewezen geacht.
Feit 2
Voor een bewezenverklaring van de ten laste gelegde poging tot zware mishandeling is vereist dat verdachte (voorwaardelijk) opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan aangever.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het dossier met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte met zijn wapen aangever op het achterhoofd heeft geslagen. Aangever heeft hierover een duidelijke verklaring afgelegd: hij voelde een scherpe pijn op zijn achterhoofd, de klappen waren met een voorwerp en het enige dat verdachte op dat moment in zijn handen had was een vuurwapen. Er is ook letsel bij aangever geconstateerd. Een verbalisant zag een grote rode bult achter op het hoofd van aangever.
De rechtbank vindt dit echter onvoldoende om aan te kunnen nemen dat de aanmerkelijke kans bestond dat aan aangever door dit slaan zwaar lichamelijk letsel zou worden toegebracht. Daarvoor biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten. De rechtbank zal verdachte daarom vrijspreken van feit 2.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op 23 mei 2024 te [woonplaats] [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een vuurwapen gericht op het hoofd van die [slachtoffer] en daarbij meermalen de trekker van dat vuurwapen overgehaald;
feit 3
op 23 mei 2024 te [woonplaats] een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type 914, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een pistool voorhanden heeft gehad;
feit 4
op 23 mei 2024 te [woonplaats] munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 rubber kogelpatronen van het kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 24 maanden met aftrek van het voorarrest. Daarnaast heeft zij verzocht om oplegging van maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht, bestaande uit een contactverbod met aangever en een locatieverbod voor de [straat] in [woonplaats] . Dit op straffe van vervangende hechtenis van 1 week voor iedere keer dat verdachte de maatregelen niet naleeft met een maximum van 6 maanden.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, eventueel aan te vullen met oplegging van een voorwaardelijk strafdeel of een taakstraf. Aan een voorwaardelijk strafdeel kunnen een contact- en locatieverbod worden verbonden zodat oplegging van de 38v maatregelen achterwege kan blijven.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan bedreiging en aan verboden wapenbezit door buiten op straat een vuurwapen te richten op het hoofd van de heer [slachtoffer] en meerdere keren de trekker over te halen. [slachtoffer] wist op dat moment niet dat er geen kogels uit het wapen zouden komen en is zich compleet rot geschrokken. [slachtoffer] maakte rond half twaalf ‘s avonds zijn dagelijkse wandeling met zijn hond en sprak verdachte aan op zijn rijgedrag. Verdachte reed zonder verlichting en had de hele weg nodig, zo gaf [slachtoffer] aan. Vervolgens escaleerde de situatie volledig. Verdachte stapte uit zijn auto, waarna er een worsteling ontstond tussen de mannen waarbij verdachte eerst een mes trok en later het vuurwapen. Nader onderzoek aan dit vuurwapen wees uit dat hierin rubberen kogelpatronen zaten waardoor verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan verboden bezit van munitie.
De rechtbank vindt het volstrekt onaanvaardbaar dat verdachte van huis is gegaan met twee wapens op zak en dat hij deze wapens ook nog eens heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . Alleen maar omdat hij op zijn gedrag werd aangesproken. Dit is een buitengewoon agressieve daad waarvoor geen enkele rechtvaardiging bestaat.
Het spreekt voor zich dat verdachte enorme angstgevoelens en onbegrip bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt. [slachtoffer] heeft in zijn schriftelijke slachtofferverklaring verwoord wat dit incident met hem heeft gedaan en dit helder toegelicht tijdens het onderzoek ter zitting. Zijn leven flitste aan hem voorbij op het moment dat het gebeurde en de maanden die erop volgden waren zwaar voor hem en zijn gezin. Tot op heden voelt [slachtoffer] zich niet de man die hij altijd is geweest. Door concentratieproblemen kan hij zijn werkzaamheden voor zijn eigen bedrijf niet naar behoren uitoefenen en ook heeft hij last van mentale en lichamelijke klachten.
Hij heeft EMDR therapie gevolgd en voert gesprekken met een psycholoog. Ook is hij verwezen naar een cardioloog. Boven alles willen [slachtoffer] en zijn gezin met rust gelaten worden door verdachte.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). De rechtbank weegt in strafverzwarende zin het strafblad van verdachte mee. Hieruit komt naar voren dat sprake is van recidive zowel ten aanzien van bedreiging als van verboden wapenbezit.
Op 30 oktober 2020 is verdachte voor deze feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf van
7 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk. De rechtbank vindt het verontrustend dat een gevangenisstraf verdachte er kennelijk niet van heeft weerhouden om opnieuw een vuurwapen in de hand te nemen en te gebruiken.
De rechtbank slaat verder acht op het over verdachte opgemaakte reclasseringsadvies van
17 juli 2025. Daarin wordt vermeld dat verdachte sinds november 2024 in een schorsingstoezicht loopt bij de verslavingsreclassering, waar verdachte zich meewerkend en afspraaktrouw opstelt. Er worden nauwelijks problemen gesignaleerd op de leefgebieden en verdachte is sinds zijn schorsing abstinent van alcohol. De reclassering acht verdere interventies en toezicht niet nodig en adviseert oplegging van een straf zonder bijzondere voorwaarden. De reclassering schrijft verder dat er geen professionele inschatting kan worden gemaakt van het risico op geweldsrecidive.
Bij de rechtbank bestaan, ondanks het overwegend positieve reclasseringsadvies, grote zorgen over de persoon van verdachte. Verdachte heeft zowel bij de politie als tijdens het onderzoek ter zitting een beroep gedaan op zijn zwijgrecht, terwijl de bewezenverklaarde feiten in combinatie met zijn strafblad vragen om uitleg. Verdachte neemt door zijn zwijgende houding in ieder geval geen verantwoordelijkheid voor zijn strafbare en kwalijke handelen. Daarnaast kan geen goede inschatting worden gemaakt van het recidiverisico.
Alles tegen elkaar afwegend acht de rechtbank een gevangenisstraf van 15 maanden
met aftrek van voorarrest passend en geboden. Gezien het strafblad van verdachte zal een deel van deze straf, te weten 5 maanden, voorwaardelijk worden opgelegd in de hoop dat dit verdachte zal stimuleren om in het vervolg nooit meer naar een wapen te grijpen.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma als bedoeld in artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet.
De rechtbank ziet reden om aan verdachte op te leggen de door de officier van justitie gevorderde maatregelen als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht voor de duur van twee jaar. Hierbij neemt de rechtbank in aanmerking dat tijdens het onderzoek ter zitting naar voren is gekomen dat er nog altijd spanningen tussen verdachte en aangever bestaan en dat sprake lijkt te zijn van een precaire situatie, temeer nu zij dicht bij elkaar in de buurt wonen. De 38v maatregelen zullen door de rechtbank dadelijk uitvoerbaar worden verklaard.
De rechtbank overweegt ten slotte dat bij de bewezenverklaarde feiten 3 en 4 sprake is van eendaadse samenloop. De bewezenverklaarde gedragingen leveren in die mate een samenhangend, zich min of meer op dezelfde tijd en plaats afspelend feitencomplex op dat verdachte daarvan in wezen één verwijt wordt gemaakt.

7.De benadeelde partij

Namens de benadeelde partij [slachtoffer] is een vordering ingediend van € 11.544,75, waarvan
€ 9.044,75 aan materiële schade en € 2.500,00 aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente en proceskosten van € 2.420,00. De rechtbank heeft deze vordering in de ochtend van 26 augustus 2025, de dag van het onderzoek ter zitting, ontvangen, terwijl reeds bij de pro forma zitting van 14 november 2024 was toegezegd deze zo snel mogelijk in te dienen. De vordering is strikt genomen binnen de wettelijke termijn ingediend. De vordering is onderbouwd met stukken en op de zitting nader toegelicht.
De verdediging heeft aangevoerd dat zij de vordering op 25 augustus 2025 heeft ontvangen en slechts summier heeft kunnen bestuderen. Zij betwist de vordering wegens een gebrek aan een gedegen onderbouwing en het ontbreken van een causaal verband met de aan verdachte verweten feiten. Bovendien meent zij dat sprake is van medeschuld wat de vordering complex maakt.
De rechtbank overweegt dat steeds vaker vorderingen betreffende de schadevergoeding van slachtoffers van strafbare feiten worden ingediend voor relatief hoge bedragen. Deze vorderingen kenmerken zich door een zekere complexiteit en zijn vaak voorzien van een onderbouwing. Dergelijke vorderingen lenen zich voor een behandeling in een strafzaak, mits aan de verdediging voldoende tijd gegund wordt om de gegrondheid – feitelijk en juridisch – te bespreken met de client, en, desgewenst, over de gegrondheid nader onderzoek te verrichten en producties aan te leveren. Dit volgt uit de vereisten voor een eerlijk proces. De rechtbank is van oordeel dat in de regel sprake zal zijn van voldoende tijd voor de verdediging om behoorlijk te reageren, indien de vordering veertien dagen voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ter kennis van de verdediging is gebracht.
In het geval dergelijke vorderingen niet veertien dagen voor aanvang van de terechtzitting ter kennis van de verdediging zijn gebracht, dan kan dit gevolgen hebben voor de eisen die de rechtbank stelt aan de onderbouwing van de betwisting van dergelijke vorderingen. In de regel zal de verdediging dan kunnen volstaan met een betwisting zonder onderbouwing,
met als gevolg de niet-ontvankelijkheid van de betwiste delen van de vordering.
De rechtbank heeft hiervoor overwogen dat bewezen kan worden verklaard dat [slachtoffer] is bedreigd door verdachte met een vuurwapen (feit 1). Dit betekent dat verdachte onrechtmatig heeft gehandeld tegenover [slachtoffer] en dat hij verplicht is om de schade van [slachtoffer] als gevolg daarvan te vergoeden.
De vordering benadeelde partij is één dag voor aanvang van het onderzoek ter terechtzitting ter kennis gebracht van de verdediging voor een relatief hoog bedrag. De vordering kenmerkt zich tevens door een zekere complexiteit. Dat betekent dat de rechtbank de betwisting van de vordering door de verdediging als voldoende zal accepteren. Verdere behandeling van de vordering levert naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding op, zodat de benadeelde partij niet-ontvankelijk in haar vordering zal worden verklaard. De vordering kan bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.

8.Het beslag

8.1
De onttrekking aan het verkeer
Het onder verdachte in beslag genomen mes (goednummer 2728697) is vatbaar voor onttrekking aan het verkeer. Gebleken is dat dit mes bij het onderzoek naar de tenlastegelegde feiten is aangetroffen, terwijl dit voorwerp dient tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten. Verder is dit voorwerp van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet en het algemeen belang.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36b, 36c, 38v, 38w, 55, 57 en 285 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrij van feit 2;
Bewezenverklaring
-
verklaart feit 1, feit 3 en feit 4 bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1:bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
en de eendaadse samenloop van:
feit 3:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III en
feit 4:handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en
munitie;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstraf van 15 maanden, waarvan 5 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar;
- bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast, omdat verdachte voor het einde van de proeftijd de hierna vermelde voorwaarde niet heeft nageleefd;
- stelt als algemene voorwaarde dat verdachte zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van dit vonnis in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
Maatregelen
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van twee jaar op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal opnemen, zoeken of hebben met de heer [slachtoffer] , geboren [1987]
;
- legt op de maatregel dat verdachte voor de duur van twee jaar zich niet zal bevinden in de [straat] te [woonplaats] ;
- beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor het geval niet aan deze maatregelen wordt voldaan. De duur van deze vervangende hechtenis bedraagt 1 week voor iedere keer dat niet aan de maatregelen wordt voldaan, met een maximum van 6 maanden;
- bepaalt dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregelen niet opheft;
- beveelt dat de opgelegde maatregelen dadelijk uitvoerbaar zijn, omdat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte zich belastend zal gedragen jegens bepaalde personen;
De benadeelde partij
- verklaart de benadeelde partij [slachtoffer] niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de vordering bij de burgerlijke rechter kan worden aangebracht;
- veroordeelt de benadeelde partij [slachtoffer] in de kosten van verdachte, tot nu toe begroot op nihil;
Beslag
- verklaart onttrokken aan het verkeer het onder verdachte in beslag genomen mes (goednummer 2728697).
Dit vonnis is gewezen door mr. F.L. Donders, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2025.
Mr. Boogert is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, [slachtoffer] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk dreigend een vuurwapen, althans een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, getoond aan en/of gericht op het hoofd en/of lichaam van die [slachtoffer] en/of daarbij meermalen de trekker van dat vuurwapen, althans dat op een vuurwapen gelijkend voorwerp, overgehaald;
(art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, die [slachtoffer] met een vuurwapen, althans een hard voorwerp, meermalen
met kracht op/tegen diens (achter)hoofd heeft geslagen, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
(art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht, art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te [woonplaats] , in elk geval in Nederland, een wapen van categorie III, onder 1 van de Wet wapens en munitie, te weten een pistool, van het merk Zoraki, type 914, kaliber 9 mm zijnde een vuurwapen in de vorm van een geweer, revolver en/of pistool voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)
4
hij op of omstreeks 23 mei 2024 te [woonplaats] , in elk geval Nederland, munitie van categorie III van de Wet wapens en munitie, te weten 14 rubber kogelpatronen van het kaliber 9 mm voorhanden heeft gehad;
(art 26 lid 1 Wet wapens en munitie)