ECLI:NL:RBZWB:2025:6012

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
02-009053-25
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van primair ten laste gelegde verkeersovertreding door beginnend bestuurder, maar bewezenverklaring van gevaar op de weg door gebruik van mobiele telefoon tijdens het rijden

Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een beginnend bestuurder die betrokken was bij een verkeersongeval op 9 april 2024 in Etten-Leur. De verdachte, een jonge vrouw, werd beschuldigd van het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij een scootmobielbestuurder, [slachtoffer], ernstig gewond raakte. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet (WVW), maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor aanmerkelijke onvoorzichtigheid of onoplettendheid van de verdachte. De rechtbank concludeerde dat de verdachte niet de volle aandacht op de weg had gehouden, maar dat dit niet leidde tot een bewezenverklaring van artikel 6 WVW. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van gevaar op de weg in de zin van artikel 5 WVW, omdat zij tijdens het rijden een telefoongesprek voerde en daardoor niet voldoende op het verkeer lette. De rechtbank legde een geldboete van € 500,00 op, met de mogelijkheid van vervangende hechtenis bij niet-betaling. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheid van bestuurders om alert te blijven, vooral in druk verkeer en bij het gebruik van mobiele telefoons.

Uitspraak

DeRECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-009053-25
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 2004 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
raadsvrouw: mr. V.C. Andeweg, advocaat te Breda

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. Thijssen-de Haze en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage I aan dit vonnis gehecht. De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte als beginnend bestuurder van een personenauto
een verkeersongeval heeft veroorzaakt waardoor een ander (ernstig) gewond is geraakt dan wel dat verdachte gevaar of hinder op de weg heeft veroorzaakt.

3.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht het primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Zij meent dat sprake is van schuld in de zin van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW) doordat verdachte als beginnend bestuurder van een personenauto aanmerkelijk onoplettend heeft gereden, waardoor aan [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel is toegebracht.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit van het primair ten laste gelegde (artikel 6 WVW). Er kan enkel worden vastgesteld dat verdachte [slachtoffer] niet heeft opgemerkt waardoor zij hem geen voorrang heeft verleend en vervolgens tegen zijn scootmobiel is gereden. Daarbij was geen sprake van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid aan de zijde van verdachte. De verdediging meent verder dat het letsel van [slachtoffer] niet als ‘zwaar lichamelijk letsel’ kan worden gekwalificeerd.
De verdediging heeft zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot het subsidiair ten laste gelegde (artikel 5 WVW).
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
De bewijsmiddelen
De bewijsmiddelen zijn in bijlage II aan dit vonnis gehecht.
4.3.2
De bijzondere overwegingen met betrekking tot het bewijs
Het verkeersongeval
De rechtbank stelt op basis van de bewijsmiddelen vast dat op 9 april 2024 omstreeks 11:33 uur op de Beiaard in Etten-Leur een verkeersongeval heeft plaatsgevonden. Hierbij is verdachte met haar auto tegen [slachtoffer] aangereden, die op dat moment op een scootmobiel de Beiaard overstak bij een voetgangersoversteekplaats (zebrapad), net na de kruising met de Waldhoornlaan. [slachtoffer] heeft door de aanrijding lichamelijk letsel opgelopen.
De schuldvraag
De vraag waarvoor de rechtbank zich ziet gesteld, is of verdachte schuld had aan dit verkeersongeval en zo ja, in welke mate.
Artikel 6 WVW
Om van schuld in de zin van artikel 6 WVW te kunnen spreken, moet ten minste sprake zijn van aanmerkelijk onvoorzichtig of onoplettend handelen. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van deze mate van schuld komt het aan op het geheel van gedragingen van de verdachte, de aard en de ernst ervan en de overige omstandigheden van het geval. Daarbij komt dat niet reeds uit de ernst van de gevolgen van het verkeersgedrag dat in strijd is met één of meer wettelijke gedragsregels in het verkeer kan worden afgeleid dat sprake is van schuld in vorenbedoelde zin.
De rechtbank overweegt dat op basis van de bewijsmiddelen kan worden vastgesteld dat verdachte geen voorrang heeft verleend aan de overstekende scootmobiel waar zij dat wel had moeten doen. Ook staat vast dat verdachte op een rechte weg reed, dat zij goed zicht had op de weg voor en achter haar en dat de oversteekplaats duidelijk kenbaar was gemaakt door een zebrapad en het informatiebord L2 F. De situatie ter plaatse was verdachte onbekend en er was op dat moment druk verkeer, aldus verdachte. Verdachte heeft verklaard dat zij, kort voordat het ongeval plaatsvond, een telefoonoproep beantwoordde door middel van een knop op haar stuur en dat zij handsfree aan het bellen was, toen zij opeens de scootmobiel voor haar auto zag. Het lukte haar niet om uit te wijken, waardoor zij met onverminderde snelheid de scootmobiel aanreed. De verklaring van verdachte wordt voor een deel bevestigd door politieonderzoek. Daaruit blijkt dat verdachte inderdaad is gebeld, te weten om 11.33 uur en dat enkele seconden later binnen diezelfde minuut het ongeval heeft plaatsgevonden, waarbij verdachte reed met een snelheid van ongeveer 50 km per uur. De rechtbank kan op grond van de bewijsmiddelen niet vaststellen dat verdachte daarbij niet ‘handsfree’ zou hebben gebeld.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat op basis van het dossier niet kan worden geconcludeerd dat verdachte de scootmobiel al van veraf had kunnen en moeten zien aankomen. In het Proces-verbaal FO Verkeer staat weliswaar geformuleerd dat zowel de bestuurder van de auto als de bestuurder van de scootmobiel reden over de Beiaard, komende uit de richting van de Trompetlaan en gaande in de richting van de Rode Poort, waarbij de scootmobiel reed op het naastgelegen fietspad, maar voor de rechtbank is niet duidelijk waarop deze conclusie is gebaseerd. Zij overweegt in dit verband dat [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] alle drie verschillend hebben verklaard over de route die de scootmobiel zou hebben gereden. Zo heeft [slachtoffer] verklaard dat hij vanaf de Trompetlaan via de Beiaard is gereden naar de voetgangersoversteekplaats, terwijl [getuige 2] een kleine auto voor zich zag rijden (de rechtbank begrijpt: de auto van verdachte) en de scootmobiel vanuit tegenovergestelde richting zag naderen. [getuige 1] heeft over dezelfde situatie verklaard dat hij achter verdachte reed en dat hij een scootmobiel zag naderen vanuit de Waldhoornlaan toen hij op tien meter afstand was van de oversteekplaats. Deze verklaring stelt hij later bij door te verklaren dat hij op ongeveer dertig meter afstand de scootmobiel al zag stilstaan bij de oversteekplaats. De rechtbank is van oordeel dat al deze verklaringen dermate uiteenlopen dat niet met zekerheid kan worden geconcludeerd dat [slachtoffer] gedurende langere tijd in het gezichtsveld van verdachte heeft gereden.
De rechtbank is van oordeel dat op basis van het vorenstaande kan worden vastgesteld dat verdachte, die met 50 km per uur en al bellend een voetgangersoversteekplaats naderde,
[slachtoffer] niet heeft gezien die op dat moment een zebrapad overstak, terwijl zij hem wel had moeten zien en voorrang had moeten verlenen. De rechtbank leidt uit deze gang van zaken af dat verdachte niet de volle aandacht heeft gehad op het – naar eigen zeggen – drukke verkeer om haar heen en haar snelheid daar niet op heeft aangepast en daardoor de scootmobiel niet tijdig heeft opgemerkt. De rechtbank is van oordeel dat dit gedrag van verdachte weliswaar verwijtbaar is, maar onder deze omstandigheden niet kan leiden tot de conclusie dat zij met een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid of onoplettendheid in de zin van artikel 6 WVW heeft gehandeld. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde.
Artikel 5 WVW
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het veroorzaken van gevaar of hinder op de weg in de zin van artikel 5 WVW. Vooropgesteld wordt dat niet iedere overtreding van een verkeersregel een schending van dit artikel oplevert. Er moet sprake zijn van evident gevaarlijk rijgedrag. De rechtbank is van oordeel dat hiervan sprake was. Verdachte heeft tijdens het autorijden een telefoongesprek gevoerd en haar aandacht niet voldoende op de weg gehouden. Verdachte had vanwege de verkeersdrukte en haar onbekendheid ter plaatse juist extra alert moeten zijn en meer voorzichtigheid moeten betrachten bij het naderen van de oversteekplaats waar [slachtoffer] de weg overstak. Het gevaar heeft zich ook daadwerkelijk verwezenlijkt; verdachte heeft [slachtoffer] niet opgemerkt en hem geen voorrang verleend waardoor hem flink letsel is toegebracht. De rechtbank komt dan ook tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde overtreding van artikel 5 WVW.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
subsidiair
op 9 april 2024 te Etten-Leur, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Beiaard, - terwijl verdachte beginnend bestuurder was -
- haar aandacht onvoldoende gericht heeft gehouden op de weg door tijdens het rijden met een telefoon een gesprek te voeren en
- bij het naderen van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats (aangegeven middels bord L2 F van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende heeft vergewist of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers en
- niet heeft opgemerkt dat een scootmobiel met bestuurder [slachtoffer] doende was via die oversteekplaats genoemde weg over te steken en
- die scootmobiel geen voorrang heeft verleend en vervolgens tegen die scootmobiel is gebotst,
door welke gedragingen van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die haar strafbaarheid uitsluit.

6.De strafoplegging

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan verdachte op te leggen een taakstraf van 50 uur en een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid voor de duur van drie maanden met een proeftijd van 2 jaar.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de rechtbank verzocht om verdachte tot niet meer te veroordelen dan een geldboete eventueel aan te vullen met een voorwaardelijke ontzegging van de rijbevoegdheid.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een verkeersovertreding in de zin van artikel
5 WVW. Zij is op 9 april 2024 als beginnend bestuurder betrokken geweest bij een verkeersongeval op de Beiaard in Etten-Leur. Verdachte reed in haar auto en werd gebeld toen zij een voetgangersoversteekplaats naderde. Hoewel het druk was op straat, de situatie ter plaatse haar niet bekend was en zij met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur reed, beantwoordde zij toch de telefonische oproep. Dit alles maakte dat verdachte niet zag dat vóór haar een scootmobiel via het zebrapad de weg overstak. Verdachte kon niet meer remmen en reed vervolgens met een snelheid van ongeveer 50 kilometer per uur tegen de scootmobiel, waardoor de bestuurder van die scootmobiel fors lichamelijk letsel opliep.
[slachtoffer] was aanwezig bij de inhoudelijke behandeling ter zitting. Hij heeft daar uitdrukkelijk kenbaar gemaakt geen gevoelens van wrok te koesteren jegens verdachte en zou graag op een later moment met haar spreken over die bewuste dag. [slachtoffer] gaf verder aan aanhoudende fysieke klachten te hebben overgehouden aan het ongeval. Hij liep een gebroken arm/schouder op, zijn knieën waren kapot en hij had een bloeding onder zijn schedel waardoor hij vier maanden in het ziekenhuis moest doorbrengen. Eén van zijn armen kan hij nog steeds niet volledig bewegen, waardoor het hem niet meer lukt om instrumenten te bespelen – iets wat hij voorheen graag deed.
Voor de rechtbank bestaat er geen twijfel dat verdachte het verkeersongeval en daarmee de gevolgen voor [slachtoffer] niet heeft gewild, maar dat neemt niet weg dat zij wel een strafbaar feit heeft begaan door gevaar op de weg te veroorzaken. Bij de strafbepaling kijkt de rechtbank ook naar de persoonlijke omstandigheden van verdachte. Verdachte is een jonge vrouw van 21 jaar die bij haar ouders woont en nog niet lang haar rijbewijs heeft. Verdachte heeft geen strafblad, geen schulden, geen verslavingen en lijkt haar leven goed op orde te hebben. Verder is bij de inhoudelijke behandeling gebleken dat het ongeval ook op haar flinke impact heeft gehad. Na het ongeval kreeg zij last van nachtmerries en voerde zij meerdere gesprekken met de huisarts en de praktijkondersteuner om haar gevoelens te verwerken. Net als [slachtoffer] staat ook zij open voor het aangaan van een gesprek.
Voorts houdt de rechtbank rekening met straffen die in min of meer vergelijkbare gevallen worden opgelegd.
Alles overwegende vindt de rechtbank dat in dit geval oplegging van een geldboete voldoende recht doet aan de ernst van het bewezenverklaarde feit en de persoon van verdachte. Verdachte zal worden veroordeeld tot betaling van een geldboete van € 500,00.

7.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23 en 24c van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 5 en 177 van de Wegenverkeerswet 1994, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

8.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
-
spreekt verdachte vrijvan het
primairten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
- verklaart het
subsidiairten laste gelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 4.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
overtreding van artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot betaling van een
geldboete van € 500,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 10 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. L.W. Boogert, voorzitter, mr. S.W.M. Speekenbrink en
mr. F.L. Donders, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2025.
Mr. Boogert is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
zij op of omstreeks 9 april 2024 te Etten-Leur, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een motorrijtuig, daarmede rijdende over de weg, de Beiaard, zich zodanig heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden door roekeloos, in elk geval zeer, althans aanmerkelijk, onvoorzichtig en/of onoplettend, - terwijl verdachte beginnend bestuurder was -
- haar aandacht niet/onvoldoende gericht te houden op de weg (door tijdens het rijden met een mobiele telefoon een facetime-gesprek te voeren) en/of
- bij het naderen van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats (aangegeven middels bord L2 F van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende te vergewissen of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers en/of
- de snelheid van de door haar bestuurde personenauto onvoldoende aan te passen aan de omstandigheden en niet zodanig te regelen dat zij in staat was om de door haar bestuurde personenauto binnen de afstand waarover de weg vrij was tot stilstand te brengen en/of
- niet (tijdig) op te merken dat een scootmobiel (met bestuurder [slachtoffer] ) doende was via die oversteekplaats genoemde weg over te steken en/of
- die scootmobiel geen voorrang te verlenen en (vervolgens) tegen die scootmobiel is gebotst,
waardoor een ander (genaamd [slachtoffer] ) zwaar lichamelijk letsel, te weten proximale humerusfractuur (rechts), laceratie onderarm (links) en/of hechtwond knie (rechts) of zodanig lichamelijk letsel werd toegebracht, dat daaruit tijdelijke ziekte of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan;
(Artikel art 6 Wegenverkeerswet 1994)
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
zij op of omstreeks 9 april 2024 te Etten-Leur, als bestuurder van een voertuig (personenauto), daarmee rijdende op de weg, de Beiaard, - terwijl verdachte beginnend bestuurder was -
- haar aandacht niet/onvoldoende gericht heeft gehouden op de weg (door tijdens het rijden met een mobiele telefoon een facetime-gesprek te voeren) en/of
- bij het naderen van een in die weg gelegen voetgangersoversteekplaats (aangegeven middels bord L2 F van bijlage 1 van het RVV1990) zich onvoldoende heeft vergewist of die oversteekplaats vrij was van verkeersdeelnemers en/of
- de snelheid van de door haar bestuurde personenauto onvoldoende heeft aangepast aan de omstandigheden en niet zodanig heeft geregeld dat zij in staat was om de door haar bestuurde personenauto binnen de afstand waarover de weg vrij was tot stilstand te brengen en/of
- niet (tijdig) heeft opgemerkt dat een scootmobiel (met bestuurder [slachtoffer] ) doende was via die oversteekplaats genoemde weg over te steken en/of
- die scootmobiel geen voorrang heeft verleend en (vervolgens) tegen die scootmobiel is gebotst,
door welke gedraging(en) van verdachte gevaar op die weg werd veroorzaakt, althans kon worden veroorzaakt, en/of het verkeer op die weg werd gehinderd, althans kon worden gehinderd;
(Artikel art 5 Wegenverkeerswet 1994)