Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het medeplegen van het aanwezig hebben van cocaïne. De verdachte had zijn loods ter beschikking gesteld voor het bewerken en verwerken van cocaïne, waarbij een aanzienlijke hoeveelheid cocaïne werd aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de rol van de verdachte vooral ondersteunend en faciliterend was, en niet als hoofdrolspeler. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 26 augustus 2025, waarbij de officier van justitie en de verdediging hun standpunten naar voren brachten. De tenlastelegging werd gewijzigd en de rechtbank concludeerde dat de verdachte opzettelijk aanwezig had gehad een hoeveelheid cocaïne, en dat hij wetenschap had van de aanwezigheid ervan. De rechtbank achtte de verdachte strafbaar en legde een gevangenisstraf van 251 dagen op, waarvan 180 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van 240 uren. De rechtbank weegt hierbij de ernst van de feiten en de rol van de verdachte in de zaak mee.