ECLI:NL:RBZWB:2025:6015

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
9 september 2025
Zaaknummer
02-277941-24
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van procesafspraken in strafzaak met betrekking tot cocaïnehandel en witwassen

Op 9 september 2025 heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan het bewerken, verwerken en in bezit hebben van cocaïne, alsook aan het witwassen van een bedrag van € 104.667,55. De zaak is inhoudelijk behandeld op 26 augustus 2025, waarbij de officier van justitie, mr. M.P. de Graaf, en de verdediging hun standpunten hebben gepresenteerd. De tenlastelegging is gewijzigd en omvatte drie feiten: het medeplegen van cocaïnehandel, het aanwezig hebben van ongeveer 27,91 kilogram cocaïne, en het witwassen van het genoemde geldbedrag.

De rechtbank heeft de procesafspraken tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging beoordeeld. Deze afspraken zijn gemaakt om een efficiënte rechtspleging te waarborgen en zijn door de verdachte en zijn raadsman ondertekend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte vrijwillig en met voldoende informatie heeft ingestemd met deze afspraken, en dat deze niet in strijd zijn met zijn recht op een eerlijk proces. De rechtbank heeft de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen verklaard en heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete van € 140.000,00, met vervangende hechtenis bij niet-betaling.

De rechtbank heeft bij de strafoplegging rekening gehouden met de ernst van de feiten, de maatschappelijke impact van drugshandel, en de procesafspraken die hebben geleid tot een snellere afdoening van de zaak. De uitspraak benadrukt de noodzaak van strenge straffen voor drugsmisdrijven en de rol van procesafspraken in het strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Strafrecht
Zittingsplaats: Breda
parketnummer: 02-277941-24
vonnis van de meervoudige kamer van 9 september 2025
in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren op [geboortedag] 1993 te [geboorteplaats]
wonende te [woonplaats]
gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting te [locatie]
raadsman: mr. S. Weening, advocaat te Maastricht

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 26 augustus 2025, waarbij de officier van justitie mr. M.P. de Graaf en de verdediging hun standpunten kenbaar hebben gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is gewijzigd overeenkomstig artikel 314a van het Wetboek van Strafvordering. De gewijzigde tenlastelegging is als bijlage I bij dit vonnis opgenomen.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan:
feit 1: het medeplegen van cocaïnehandel;
feit 2: het medeplegen van het aanwezig hebben van ongeveer 27,91 kilogram cocaïne;
feit 3: het witwassen van € 104.667,55.

3.De procesafspraken

Deze strafzaak kenmerkt zich doordat het Openbaar Ministerie en de verdediging procesafspraken hebben gemaakt over wat volgens hen een passende uitkomst van de strafzaak zou zijn. Deze procesafspraken hebben zij opgenomen in een overeenkomst die door verdachte en zijn raadsman is ondertekend op 3 juli 2025 en door de officier van justitie op 26 augustus 2025. Op de zitting van de inhoudelijke behandeling hebben zij deze getekende overeenkomst overgelegd aan de rechtbank. Het Openbaar Ministerie en de verdediging hebben de rechtbank daarmee een gezamenlijk voorstel gedaan over de wijze van afdoening van de zaak. Het afdoeningsvoorstel houdt, in de kern, het volgende in:
- het Openbaar Ministerie zal rekwireren tot een bewezenverklaring en kwalificatie van de drie ten laste gelegde feiten conform de inhoud van de procesafspraken;
  • het Openbaar Ministerie zal vorderen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest op te leggen en een geldboete van € 140.000,00 bij niet betaling te vervangen door 365 dagen vervangende hechtenis;
  • verdachte doet schriftelijk afstand van het onder hem in beslag genomen geldbedrag van € 104.667,55;
  • verdachte zal geen nadere onderzoekswensen indienen of (inhoudelijke) verweren voeren;
  • de verdediging zal gedurende het proces in eerste aanleg geen aanhoudings- en/of schorsingsverzoeken indienen;
  • verdachte en zijn raadsman zullen op de zitting tijdens de (verkorte) inhoudelijke behandeling aanwezig zijn;
  • verdachte geeft aan betalingsbereid te zijn, in staat te zijn tot betaling en geen draagkrachtverweer te zullen voeren, voor wat betreft zijn financiële verplichtingen voortvloeiende uit de strafzaak;
  • verdachte zal zich niet aan de tenuitvoerlegging van de straf onttrekken en zal geen appèl instellen als het vonnis van de rechtbank overeenkomt met de procesafspraken die gemaakt zijn door de verdediging en het Openbaar Ministerie;
  • verdachte beseft dat het niet voeren van verdediging zal leiden tot een veroordeling van één of meerdere strafbare feiten als omschreven in de tenlastelegging;
  • verdachte en de raadsman zullen in het kader van de inhoudelijke behandeling het bovenstaande herhalen.
De gehele “Overeenkomst procesafspraken Openbaar Ministerie en verdediging” is als bijlage bij dit vonnis opgenomen.
Beoordeling van de procesafspraken door de rechtbank
De rechtbank heeft zich gebogen over de vraag of het mogelijk is de zaak conform de tussen het Openbaar Ministerie en de verdediging gemaakte procesafspraken af te doen. Bij de beoordeling zijn voor de rechtbank leidend geweest de uitgangspunten, zoals verwoord door de Hoge Raad in het arrest van 27 september 2022 (ECLI:NL:HR:2022:1252).
De rechtbank stelt vast dat verdachte bij de totstandkoming van de procesafspraken is bijgestaan door zijn raadsman. Verdachte was ook samen met zijn raadsman aanwezig op de openbare terechtzitting van 26 augustus 2025 op welke zitting de inhoud van de procesafspraken is besproken.
De rechtbank heeft op de zitting benadrukt dat de rechtbank geen partij is (geweest) bij de (totstandkoming van de) procesafspraken en dat de rechtbank daaraan niet gebonden is.
De rechtbank houdt een eigen verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat de behandeling en de beoordeling van de strafzaak plaatsvinden overeenkomstig de geldende wettelijke bepalingen. Hierbij staat met name de beantwoording van de vragen conform artikel 348 en artikel 350 van het Wetboek van Strafvordering centraal.
De officier van justitie, de raadsman en verdachte hebben op zitting bevestigd achter de procesafspraken te staan. Verdachte heeft op zitting verklaard dat hij deze afspraken met zijn raadsman heeft besproken en dat de inhoud daarvan duidelijk voor hem is. Verdachte begrijpt wat de consequenties zijn als de rechtbank de procesafspraken volgt - in het bijzonder met betrekking tot zijn verdedigingsrechten - en hij accepteert de op te leggen straf, zoals deze is voorgesteld.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte vrijwillig, op basis van voldoende en duidelijke informatie en terwijl hij zich bewust was van de rechtsgevolgen, is gekomen tot de ondubbelzinnige beslissing mee te werken aan de procesafspraken en de daarmee gepaard gaande afstand van zijn verdedigingsrechten. De wijze waarop de overeenkomst tot stand is gekomen, doet geen afbreuk aan het aan verdachte op grond van artikel 6 EVRM toekomende recht op een eerlijk proces. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de inhoud van de procesafspraken niet bij haar oordeel te betrekken.

4.De voorvragen

De dagvaarding is geldig.
De rechtbank is bevoegd.
De officier van justitie is ontvankelijk in de vervolging.
Er is geen reden voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft overeenkomstig de procesafspraken gerekwireerd. Hij acht de drie ten laste gelegde feiten bewezen, met dien verstande dat onder feit 1 tot een kortere pleegperiode wordt gekomen en het medeplegen onder feit 1 en feit 2 niet bewezen wordt geacht.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft - overeenkomstig de procesafspraken - geen bewijsverweren gevoerd.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
Op grond van de bewijsmiddelen acht de rechtbank de drie ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen zoals hierna onder 5.4 wordt weergegeven. Als tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de bewijsmiddelen die de rechtbank gebruikt opgenomen in een aanvulling op dit vonnis, dat aan het verkorte vonnis wordt gehecht.
5.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte
feit 1
op een of meerdere tijdstippen in de periode van 27 tot en met 28 augustus 2024 te [woonplaats] opzettelijk heeft bewerkt en/of verwerkt een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 2
op of omstreeks 29 augustus 2024 te [woonplaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 27,91 kilogram van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I;
feit 3
op 29 augustus 2024 te [woonplaats] een geldbedrag (te weten € 104.667,55) voorhanden heeft gehad, terwijl hij, verdachte, wist dat dit voorwerp - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit eigen misdrijf.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten in de bewezenverklaring verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

6.De strafbaarheid

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Dit levert het in de beslissing genoemde strafbare feit op.
Verdachte is strafbaar, omdat niet is gebleken van een omstandigheid die zijn strafbaarheid uitsluit.

7.De strafoplegging

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie vordert - conform de procesafspraken - aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 36 maanden met aftrek van het voorarrest en een geldboete van
€ 140.000,00 bij niet betaling te vervangen door 365 dagen vervangende hechtenis. Bij deze eis heeft de officier van justitie rekening gehouden met het gegeven dat verdachte afstand heeft gedaan van het bij hem inbeslaggenomen geldbedrag van ruim 100.000 euro.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft geen strafmaatverweer gevoerd en de rechtbank verzocht aan te sluiten bij de procesafspraken.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het bewerken, verwerken en in bezit hebben van cocaïne en aan het witwassen van € 104.667,55. Dit zijn ernstige strafbare feiten.
Het gebruik van harddrugs heeft desastreuze gevolgen voor de volksgezondheid en daarnaast gaat er in toenemende mate een ondermijnend en corrumperend effect uit van de handel in drugs. Boven- en onderwereld raken steeds meer met elkaar vermengd door investering van grote sommen crimineel geld in legale activiteiten. Ook is de handel in drugs regelmatig de oorzaak van geweldsexplosies, waarmee niet zelden onschuldige burgers worden geconfronteerd. Op de bereiding en het bezit van grotere hoeveelheden harddrugs zijn daarom in Nederland zware straffen gesteld.
Bij de strafbepaling houdt de rechtbank rekening met de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Alleen al voor het aanwezig hebben van ruim 27 kilogram harddrugs geldt als uitgangspunt een gevangenisstraf van 36 maanden. Voor het witwassen gaat de rechtbank uit van de oriëntatiepunten die gelden voor het plegen van fraude, zodat hiervoor als uitgangspunt heeft te gelden een gevangenisstraf van 5 tot 9 maanden. Gelet op het voorgaande en op het feit dat verdachte zich ook schuldig heeft gemaakt aan het bewerken van cocaïne, is de door de officier van justitie genoemde initiële strafeis - te weten een gevangenisstraf van
60 maanden, een geldboete van € 40.000,00 en verbeurdverklaring van het in beslag genomen bedrag van ruim een ton - navolgbaar. De rechtbank is van oordeel dat de procesafspraken in deze zaak nopen tot een andere afweging die resulteert in een lagere straf. Zij overweegt daartoe als volgt. Een matiging van de straf in dit geval is gerechtvaardigd, omdat verdachte heeft meegewerkt aan een procedure die uiteindelijk tot efficiëntere rechtspleging heeft geleid. De behandeling van de strafzaak tijdens het onderzoek op zitting is voortvarend verlopen, nu als gevolg van de procesafspraken geen inhoudelijke verweren zijn gevoerd. Bovendien wordt door naleving van de overeenkomst een hoger beroep voorkomen. Dit levert tijdswinst op en bespaart kostbare zittingscapaciteit. Naast deze proceseconomische belangen zorgt deze procedure er ook voor dat zaken eerder onherroepelijk zijn en opgelegde straffen sneller kunnen worden geëxecuteerd.
De procesafspraken doen daarmee ook recht aan de belangen van de maatschappij. Tevens wordt door navolging van de procesafspraken financieel leed toegebracht aan verdachte wat de rechtbank in dit geval passend vindt gezien de aard van de bewezenverklaarde feiten.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat de voorgestelde strafafdoening die in de procesafspraken is overeengekomen passend en geboden is. De rechtbank legt dan ook aan verdachte op een gevangenisstraf van 36 maanden, met aftrek van het voorarrest, en een geldboete van € 140.000,00.
Tenuitvoerlegging van de op te leggen gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat aan de verdachte voorwaardelijke invrijheidstelling wordt verleend als bedoeld in artikel 6:2:10 van het Wetboek van Strafvordering.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 23, 24c, 57 en 420bis.1 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2 en 10 van de Opiumwet, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
- verklaart het tenlastegelegde bewezen, zodanig als hierboven onder 5.4 is omschreven;
- spreekt verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
- verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
feit 1: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder B van de Opiumwet gegeven verbod;
feit 2: opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de
Opiumwet gegeven verbod;
feit 3: eenvoudig witwassen;
- verklaart verdachte strafbaar;
Strafoplegging
- veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 36 maanden;
- bepaalt dat de tijd die verdachte voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest heeft doorgebracht in mindering wordt gebracht bij de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf;
- veroordeelt verdachte tot
betaling van een geldboete van € 140.000,00;
- beveelt dat bij niet betaling van de geldboete,
vervangende hechteniszal worden toegepast van
365 dagen.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.W.M. Speekenbrink, voorzitter, mr. F.L. Donders en
L.W. Boogert, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.J.E.M. Hoezen, griffier, en is uitgesproken ter openbare zitting op 9 september 2025.
Mr. Boogert is niet in de gelegenheid om dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage I
De tenlastelegging
1
hij op een of meerdere tijdstippen in de periode van 29 februari 2024 tot en met 28 augustus 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk heeft geteeld en/of bereid en/of bewerkt en/of verwerkt en/of verkocht en/of afgeleverd en/of verstrekt en/of vervoerd, in elk geval opzettelijk aanwezig heeft gehad, een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet;
(art 10 lid 4 Opiumwet, art 2 ahf/ond B Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
2
hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te [woonplaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 27,91 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van een materiaal bevattende cocaïne, zijnde cocaïne een middel als bedoeld in de bij de Opiumwet behorende lijst I, dan wel aangewezen krachtens het vijfde lid van artikel 3a van die wet
(art 10 lid 3 Opiumwet, art 2 ahf/ond C Opiumwet, art 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)
3
hij op of omstreeks 29 augustus 2024 te [woonplaats] (van) een geldbedrag (te weten 104.667,55), althans een of meer voorwerpen heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen, heeft omgezet, en/of gebruik heeft gemaakt terwijl hij, verdachte, wist, althans redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig (eigen) misdrijf;
(art 420bis lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht, art 420quatr lid 1 ahf/ond b Wetboek van Strafrecht)