ECLI:NL:RBZWB:2025:6053

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
9 september 2025
Publicatiedatum
10 september 2025
Zaaknummer
BRE 24/7146
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om onttrekkingsvergunning deeltijd wonen en toepassing hardheidsclausule

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 9 september 2025, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn verzoek om een onttrekkingsvergunning deeltijd wonen behandeld. Eiser, eigenaar van een woning sinds 2018, had een aanvraag ingediend om de woning ook in de toekomst als tweede woning te mogen gebruiken voor zijn erfgenamen. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland verleende weliswaar de onttrekkingsvergunning, maar wees het verzoek om het gebruik als tweede woning af. Eiser was het hier niet mee eens en voerde verschillende beroepsgronden aan.

De rechtbank beoordeelt of het college in redelijkheid kon besluiten om het verzoek af te wijzen. Eiser stelt dat er sprake is van een schrijnende situatie, aangezien zijn echtgenote in augustus 2023 is overleden en hij erop had vertrouwd dat vererving zonder restricties mogelijk zou zijn. De rechtbank concludeert dat het college in redelijkheid geen aanleiding heeft hoeven zien om de hardheidsclausule toe te passen. De rechtbank wijst erop dat eiser zelf een onttrekkingsvergunning heeft en dat het toewijzen van het verzoek precedentwerking zou kunnen hebben. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en geen vergoeding van proceskosten ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 24/7146

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 september 2025 in de zaak tussen

[eiser], uit [plaats], eiser

(gemachtigde: mr. E.S. van Aken),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Schouwen-Duiveland, het college.

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aanvraag van eiser voor een onttrekkingsvergunning deeltijd wonen en het verzoek daarbij om de woning ook in de toekomst als tweede woning te mogen gebruiken voor zijn familiale erfgenamen. Het college heeft de onttrekkingsvergunning aan eiser verleend, maar het verzoek afgewezen. Eiser is het niet eens met deze afwijzing. Hij voert daartoe een aantal beroepsgronden aan. Aan de hand van deze beroepsgronden beoordeelt de rechtbank of het college in redelijkheid kon besluiten om het verzoek af te wijzen.
1.1.
De rechtbank komt in deze uitspraak tot het oordeel dat het beroep ongegrond is. Eiser krijgt dus geen gelijk. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Procesverloop

2. Op 8 februari 2024 heeft eiser een aanvraag ingediend voor een onttrekkingsvergunning deeltijd wonen voor zijn woning. Daarbij heeft eiser op
4 februari 2024 verzocht om de woning nu en in de toekomst als tweede woning te mogen gebruiken voor een van zijn kinderen, die het huis zal erven.
2.1.
Het college heeft op 21 maart 2024 besloten om aan eiser een onttrekkingsvergunning te verlenen voor het gebruik van de woning.
2.2.
Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2.3.
Op 22 mei 2024 heeft het college een nieuw besluit genomen (herstelbesluit), omdat het niet is ingegaan op het verzoek van eiser om de woning ook in de toekomst als tweede woning te mogen gebruiken voor een van zijn kinderen. Het college heeft dit verzoek afgewezen.
2.4.
Met het bestreden besluit van 5 september 2024 op het bezwaar van eiser is het college bij de afwijzing van het verzoek gebleven.
2.5.
Eiser heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit. Het beroep is uitsluitend gericht tegen het onderdeel van het bestreden besluit waarbij het verzoek om de woning vandaag en in de toekomst als tweede woning te mogen (blijven) gebruiken is afgewezen. Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
2.6.
De rechtbank heeft het beroep op 8 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en [naam 1] en [naam 2] als de gemachtigden van het college.
2.7.
De rechtbank heeft de termijn voor het doen van uitspraak verlengd.

Beoordeling door de rechtbank

Feiten en omstandigheden
3. Eiser is sinds 2018 eigenaar van de woning gelegen aan de [adres]
[adres]. Aan deze woning was destijds het object-gebruiksrecht verbonden, dat zowel permanente bewoning als deeltijdgebruik toestond. Eiser had de bedoeling de woning te gebruiken als tweede woning, ook voor zijn erfgenamen.
3.1.
Tot 1 juli 2015 was de Gebruiksverordening tweede woningen Schouwen-Duivenland 2006 van kracht. In de periode van juli 2015 tot november 2019 golden er geen beperkingen met betrekking tot het gebruik van de woning als tweede woning. Met de inwerkingtreding van de Huisvestingsverordening 2019-2022 werd het gebruik van een woning als tweede woning onderworpen aan een persoons- en objectgebonden onttrekkingsvergunning. Deze vergunning kan niet worden vererfd.
3.2.
Ten tijde van de aanvraag van eiser op 8 februari 2024 was de Huisvestingsverordening 2023-2027 van toepassing. In artikel 2.1.2 van deze verordening is bepaald dat het de eigenaar van een woonruimte verboden is deze woonruimte zonder vergunning te gebruiken als tweede woning.
3.3.
Volgens artikel 2.1.5, tweede lid, van de Huisvestingsverordening 2023-2027 geldt de onttrekkingsvergunning uitsluitend voor de eigenaar van de vergunde woonruimte op het tijdstip van het van kracht worden van de verordening. Deze vergunning is persoons- en objectgebonden en kan niet worden vererfd.
3.4.
In artikel 5.1 van dezelfde verordening is een hardheidsclausule opgenomen. Deze hardheidsclausule bepaalt dat het college bevoegd is om in gevallen waarin de toepassing van de verordening naar hun oordeel tot een bijzondere hardheid leidt, ten gunste van de aanvrager af te wijken van de verordening.
3.5.
Met het hiervoor vermelde verzoek van 4 februari 2024 heeft eiser het college verzocht om toepassing te geven aan die hardheidsclausule.
Had het college het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule moeten toewijzen?
4. Eiser voert aan dat het college zijn verzoek tot het toepassen van de hardheidsclausule had moeten toewijzen. Er is sprake van een specifieke en schrijnende situatie. Zijn echtgenote is in augustus 2023 overleden en ten tijde van de koop van de woning gold geen vergunningplicht voor het gebruik van de woning als tweede woning. Eiser stelt dat hij erop had mogen vertrouwen dat vererving zonder restricties mogelijk was en zou blijven. Voor zover dat niet mogelijk zou zijn had hij erop mogen vertrouwen dat gezien de tekst van de latere verordeningen een beroep op de hardheidsclausule gehonoreerd zou worden. Eiser voert verder aan dat indien hij op het moment van aankoop had geweten dat de juridische situatie zou veranderen en de onttrekkingsvergunning in de toekomst niet vererfbaar zou zijn, hij zijn dochter als medekoper in het kadaster had laten inschrijven. Daarmee had eiser willen en kunnen voorkomen dat zij bij zijn overlijden het gebruik van de woning als tweede woning zou verliezen.
4.1.
Voorop staat dat artikel 5.1 van de Huisvestingsverordening 2023-2027 het college de discretionaire bevoegdheid geeft om een verzoek om toepassing van de hardheidsclausule toe of af te wijzen. Dit betekent dat het college niet verplicht is om van de bevoegdheid gebruik te maken, maar dat het een zekere mate van vrijheid heeft om te besluiten over de toepassing van de hardheidsclausule. Het college maakt daarbij een afweging tussen het belang van eiser om af te wijken van de verordening, en het belang van uitvoering van de verordening. Als er sprake is van een discretionaire bevoegdheid, dan is het beoordelingskader van de bestuursrechter beperkt. De bestuursrechter dient te bepalen of het college in redelijkheid heeft besloten het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule af te wijzen.
4.2.
Het college heeft gesteld dat het geen aanleiding ziet om het verzoek om toepassing van de hardheidsclausule toe te wijzen. Volgens het college is geen sprake van een specifiek schrijnende situatie met betrekking tot de door eiser aangevoerde omstandigheden. Daarbij stelt het college dat eiser zelf op dit moment wel een onttrekkingsvergunning voor het gebruik van de woning als tweede woning heeft. Verder stelt het college dat het toewijzen van het verzoek een precedent zou scheppen voor vergelijkbare situaties. Dit zal het beoogde effect van de verordening op een negatieve manier beïnvloeden.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft het college in de door eiser aangevoerde omstandigheden in redelijkheid geen aanleiding hoeven zien voor toepassing van de hardheidsclausule. De omstandigheid dat eiser niet (voldoende) is geïnformeerd door zijn makelaar en notaris over de mogelijke veranderingen in de regelgeving ten aanzien van het gebruik van een woning als tweede woning, komt voor rekening en risico van eiser. Ook aan de omstandigheid dat eiser achteraf mogelijk andere keuzes had gemaakt als hij beter was geïnformeerd, heeft het college geen doorslaggevende betekenis hoeven toe te kennen. Ten tijde van de aankoop van de woning in het najaar van 2018 was bekend dat de regelgeving zou gaan veranderen. Ter zitting heeft het college toegelicht dat in het najaar van 2018 in de plaatselijke media is aangekondigd dat de Huisvestingsverordening 2019-2022 zou worden vastgesteld. Ook in die verordening was bepaald dat de onttrekkingsvergunning persoons- en objectgebonden was, en niet kon worden vererfd. In de toelichting op de Huisvestingsverordening 2019-2022 is verwezen naar de Gebruiksverordening 2006, waarin is bepaald dat een onttrekkingsvergunning eenmalig kon overgaan op een erfgenaam. Na kennisneming van artikel 3 van de Gebruiksverordening 2006, dat het overgangsrecht bevat, stelt de rechtbank vast dat dit alleen kon als de eigenaar al in 1997 in het bezit was van een onttrekkingsvergunning, en onder speciale voorwaarden. Een beroep op dit overgangsrecht gaat niet op, nu eiser pas in 2018 eigenaar van de woning is geworden. Van eiser, als koper van een woning die hij beoogde te gebruiken als tweede woning voor recreatief gebruik, mocht in redelijkheid worden verwacht dat hij zich vooraf op de hoogte stelde van de geldende en voorgenomen regelgeving over het gebruik van de woning. Het college heeft op zitting verder toegelicht welk algemeen belang ten grondslag ligt aan de huidige regelgeving rondom de onttrekkingsvergunning. Dit betreft het behoud en de uitbreiding van de woningvoorraad voor de lokale bevolking, en ook het bevorderen van de leefbaarheid van de woonkernen in Zeeland. Het college heeft in redelijkheid een zwaarder gewicht kunnen toekennen aan dit algemene belang dan aan het individuele belang van eiser bij toepassing van de hardheidsclausule. Daarnaast heeft het college mogen meewegen dat toewijzing van het verzoek precedentwerking zou kunnen hebben. Voldoende aannemelijk is gemaakt dat er meer soortgelijke gevallen zijn of mogelijk zullen ontstaan.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Wilbrink, griffier, op 9 september 2025, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.