ECLI:NL:RBZWB:2025:6083

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
2 september 2025
Publicatiedatum
11 september 2025
Zaaknummer
RK 25-014259
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beleidssepot en verzoek om schadevergoeding in strafzaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 2 september 2025 uitspraak gedaan op een verzoek tot schadevergoeding van een verzoekster, die betrokken was bij een strafzaak die was geseponeerd. Het verzoek was ingediend op basis van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering, waarin wordt gesteld dat een gewezen verdachte recht heeft op een vergoeding van kosten die zijn gemaakt in verband met de behandeling van de zaak. De verzoekster had een schadevergoeding van € 2.868,95 voor rechtsbijstand en een forfaitaire vergoeding van € 340,00 tot € 680,00 aangevraagd. Tijdens de zitting op 19 augustus 2025 zijn de officier van justitie en de advocaat van verzoekster gehoord. De advocaat voerde aan dat de verzoekster niet verantwoordelijk was voor de kosten, omdat zij slachtoffer was van oplichting en dat de schuldvraag niet beantwoord mocht worden bij beleidssepots. De officier van justitie daarentegen stelde dat er geen gronden van billijkheid waren voor het toekennen van de vergoeding, omdat de strafzaak was geseponeerd wegens een oud feit en de verzoekster de kosten aan zichzelf te wijten had. De rechtbank oordeelde dat de verzoekster door het ter beschikking stellen van haar bankgegevens de verdenking en daarmee de kosten aan zichzelf had te wijten. Daarom werd het verzoek tot schadevergoeding afgewezen. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de verzochte kosten van de raadsvrouw te vergoeden en wees ook het verzoek tot een forfaitaire vergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Team strafrecht
Locatie Breda
parketnummer: 02-081402-25
rk-nummer: 25-014259
Beslissing op het verzoek ex artikel 530 Sv van:
[verzoekster] ,geboren op [geboortedag] 2002 te [geboorteplaats] ( [land] ),
woonplaats kiezende ten kantore van mr. S. Snelder te (1072 PH) Amsterdam, Van der Helstplein 3,
hierna te noemen: verzoekster.

1.De procedure

De procedure blijkt onder meer uit de volgende stukken:
 het op 27 mei 2025 bij de griffie ingediende verzoekschrift dat strekt tot toekenning van een vergoeding
ex artikel 530 van het Wetboek van strafvordering(Sv) ten laste van de Staat voor een bedrag van:
  • € 2.868,95, voor vergoeding van kosten rechtsbijstand;
  • € 340,00 als forfaitaire vergoeding voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift dan wel € 680,00 bij behandeling van het verzoekschrift in raadkamer;
  • de kennisgeving sepot van 18 maart 2025;
  • de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie;
  • de overige stukken in het raadkamerdossier.
Op 19 augustus 2025 heeft het onderzoek door de raadkamer plaatsgevonden. Hierbij zijn de officier van justitie mr. C.P.G. Tax, verzoekster en mr. S. Snelder als advocaat van verzoekster, gehoord.
Namens verzoekster is verzocht een vergoeding van bovengenoemde schade toe te wijzen.
De advocaat van verzoekster heeft aangevoerd dat ook bij beleidssepots de schuldvraag niet beantwoord mag worden (onschuldpresumptie) en heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van rechtbank Overijssel (ECLI:NL:RBOVE:2025:3678). Voorts heeft de advocaat aangevoerd dat verzoekster de gemaakte advocaatkosten niet aan zichzelf te wijten heeft. Verzoekster heeft er alles aan gedaan om zo goed mogelijk mee te werken. Zo heeft zij direct bij de politie een verklaring afgelegd en zijn er daarna op meerdere momenten naar zowel de politie als het Openbaar Ministerie stukken opgestuurd in de hoop dat dit kon bijdragen aan het vinden van de jongens met wie verzoekster had afgesproken. Verzoekster en haar bankrekening zijn immers door anderen misbruikt bij oplichtingsperikelen. Zij dacht dat zij hulp zou krijgen bij het investeren. Verzoekster handelde te goeder trouw, had navraag gedaan bij iemand die positieve ervaringen had met de betreffende persoon en het contact werd professioneel aangepakt. Dat inderdaad een reële mogelijkheid bestaat dat dit geen witwassen oplevert, blijkt uit een uitspraak van het Gerechtshof te ’s-Hertogenbosch waarin de vriendin van verzoekster - met wie zij de investering deed - is vrijgesproken van witwassen. Uit de genoemde feiten en omstandigheden valt dus niet op te maken dat verzoekster de kosten aan haar eigen gedrag te wijten heeft.
Met betrekking tot de gemaakte uren meent de advocaat dat deze in redelijke verhouding staan tot de zaak. Dat geldt ook voor de uren die zijn besteed na de sepotbeslissing. Dit zijn immers uren die betrekking hebben op een verzoek tot wijziging van de sepotcode en hangen rechtsreeks samen met de strafzaak.
De officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijk reactie van het Openbaar Ministerie en zich op het standpunt gesteld dat er geen gronden van billijkheid aanwezig zijn voor het toekennen van de verzochte vergoeding. Verzoekster heeft het aan zichzelf te wijten dat zij de kosten voor de aan haar verleende rechtsbijstand heeft moeten maken. De strafzaak tegen verzoekster is slechts geseponeerd omdat er sprake was van een oud feit. Het ging om een bewijsbare zaak (witwassen). In dit geval kan er geen sprake zijn van een vergoeding. Het verzoek dient daarom te worden afgewezen.
Verzoekster heeft in raadkamer aangevoerd dat zij niet heeft gezien dat er op 17 juni 2022 gelden op haar bankrekening werden gestort en diezelfde dag werden doorgestort naar een buitenlandse bankrekening die ook op haar naam stond. Dat is gebeurd door de jongens die haar hebben misbruikt. Het geld is ook direct door die jongens van de bankrekening afgehaald.

2.De beoordeling

De zaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel en zonder dat toepassing is gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank is bevoegd om het verzoek in behandeling te nemen omdat de zaak in feitelijke aanleg bij de rechtbank is zou worden vervolgd.
Op grond van artikel 530 Sv wordt aan een gewezen verdachte een vergoeding toegekend van de reis- en verblijfskosten die voor het onderzoek en de behandeling van de zaak zijn gemaakt. Er kan ook een vergoeding voor de kosten van een raadsman worden toegekend, tenzij de raadsman was toegevoegd.
Artikel 534 lid 1 Sv bepaalt dat de toekenning van een schadevergoeding steeds plaatsheeft, als en voor zover daartoe naar het oordeel van de rechter gronden van billijkheid aanwezig zijn. Bij deze beoordeling worden alle omstandigheden in aanmerking genomen.
Het Openbaar Ministerie is op 18 maart 2025 overgegaan tot een beleidssepot omdat sprake was van een oud feit. Beoordeeld dient te worden of er gelet op het sepot gronden van billijkheid aanwezig zijn om een vergoeding toe te kennen. Gronden van billijkheid kunnen ontbreken als verzoeker de verdenking en daarmee de kosten aan zichzelf te wijten had. Het komt bij het billijkheidsoordeel dan ook vooral aan op een waardering van de omstandigheden van het specifieke geval.
Op 17 juni 2022 is door [naam 1] en namens [naam 2] aangifte gedaan van oplichting (bankhelpdeskfraude). In totaal is er naar zes verschillende bankrekeningen geld overgemaakt van de bankrekeningen van aangevers [naam 1] , [vereniging] - waar [naam 1] als penningmeester werkzaam is - en [naam 2] . Na onderzoek naar de transactiegegevens van de betreffende bankrekeningen blijkt dat één van de bankrekeningen op naam staat van [naam 3] ( [rekeningnummer 1] ). Twee bedragen van € 6.252,44 en € 7.232,33, zoals vermeld in de aangifte van [naam 1] , werden afgeschreven deze rekening van [naam 3] , maar werden door de Rabobank tegengehouden. Daarnaast is op 17 juni 2022 een bedrag op de bankrekening van [naam 3] bijgeschreven van in totaal
€ 21.972,-- afkomstig van een bankrekening ten name van
[naam 2] -Voegerbedrijf. Diezelfde dag is een bedrag van € 18.000,-- van de bankrekening van [naam 3] overgeboekt naar een buitenlandse bankrekening [rekeningnummer 2] ten name van [naam 3] . Uit de verklaring van verzoekster volgt dat zij slachtoffer is geworden van oplichters en dat er misbruik van haar bankrekeningen is gemaakt. Zij was in de veronderstelling dat zij hulp zou krijgen bij het investeren. De rechtbank is van oordeel dat verzoekster door het ter beschikking stellen van haar bankgegevens de verdenking en daarmee de kosten aan zichzelf te wijten had. Zij acht het niet billijk om tot vergoeding van de verzochte kosten van de raadsvrouw over te gaan en zal het verzoek ten aanzien van die kosten dan ook afwijzen.
Nu het verzoek tot toekennen van een vergoeding wordt afgewezen, wijst de rechtbank ook het verzoek tot het toekennen van een forfaitaire vergoeding voor het indienen en de behandeling van het verzoekschrift in raadkamer af.

3.De beslissing

De rechtbank
- wijst het verzoek tot toekenning van een vergoeding af.
Deze beslissing is genomen door mr. R.H.M. Pooyé rechter, in tegenwoordigheid van
mr. S.H.M.R. Chevalier-Verbunt, griffier, en is uitgesproken op de openbare zitting van 2 september 2025.
De griffier is niet in de gelegenheid deze beslissing mede te ondertekenen.
INFORMATIE RECHTSMIDDEL
Tegen de beslissing kan door het Openbaar Ministerie binnen veertien dagen na de dagtekening van de beslissing en door verzoeker binnen een maand na de betekening van deze beslissing hoger beroep worden ingesteld bij het Gerechtshof te ‘s-Hertogenbosch.