In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2025, in de zaak tussen [eiseres] B.V. en het College ter beoordeling van geneesmiddelen, wordt het beroep van eiseres beoordeeld. Eiseres heeft beroep ingesteld omdat het College niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag van 14 april 2024 om openbaarmaking van informatie over het tekort aan geneesmiddelen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is en doet uitspraak zonder zitting, zoals toegestaan onder artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank stelt vast dat het College de beslistermijn op 9 mei 2025 met twee weken heeft verlengd, maar dat de opschorting van 23 mei 2025 niet rechtsgeldig was. De rechtbank legt uit dat de opschorting niet in overeenstemming is met de bepalingen van de Wet open overheid (Woo), omdat het College de beslistermijn niet had mogen opschorten zonder dat de derde-belanghebbende(n) in de gelegenheid was gesteld een zienswijze in te dienen. De rechtbank bepaalt dat het College alsnog binnen twee weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het College het griffierecht en proceskosten aan eiseres vergoeden. De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van wettelijke termijnen.