ECLI:NL:RBZWB:2025:6133

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
12 september 2025
Publicatiedatum
12 september 2025
Zaaknummer
BRE 25/3099
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke uitspraak over niet tijdig beslissen op een Woo-verzoek met betrekking tot informatie over geneesmiddelen

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 12 september 2025, wordt het beroep van eiseres, een B.V., behandeld tegen het College ter beoordeling van geneesmiddelen. Eiseres had op 14 april 2025 een verzoek ingediend op basis van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van informatie over correspondentie tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ), het Ministerie van VWS en het College. Eiseres stelde dat het College niet tijdig had beslist op haar verzoek. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat het College de beslistermijn onterecht heeft opgeschort. De rechtbank stelt vast dat het College de beslistermijn had moeten respecteren en dat de opschorting van 23 mei 2025 niet rechtsgeldig was. De rechtbank bepaalt dat het College alsnog binnen twee weken na de uitspraak een besluit moet nemen en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Daarnaast moet het College het griffierecht van € 385,- en proceskosten van € 453,50 aan eiseres vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over hun recht om verzet aan te tekenen.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/3099

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 september 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V. uit [plaats], eiseres

(gemachtigde: mr. D.J.C. Post),
en

het College ter beoordeling van geneesmiddelen (het College).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiseres heeft ingesteld, omdat het College volgens haar niet op tijd heeft beslist op haar verzoek (aanvraag) van 14 april 2025 op grond van de Wet open overheid (Woo) om openbaarmaking van informatie met betrekking tot dan wel zijnde correspondentie tussen de Inspectie Gezondheidszorg en Jeugd (IGJ) en/of het Ministerie van VWS en het College over tekorten in de periode 1 november 2024 tot en met de dagtekening van het Woo-verzoek, voor zover deze in het bezit van of aanwezig is bij het College, ook indien dit informatie betreft die het College in bezit heeft, maar waarbij het College niet de geadresseerde is.
1.1.
Omdat het beroep kennelijk gegrond is doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. [1]
Is het beroep ontvankelijk en gegrond?
3. Het beroep is kennelijk gegrond. Eiseres heeft de aanvraag ingediend op 14 april 2024. Het College moet binnen vier weken beslissen op de aanvraag en kan deze termijn eenmalig met twee weken verlengen. [2] Het College heeft de beslistermijn op 9 mei 2025 met twee weken verlengd. Het College had dus uiterlijk op 26 mei 2025 moeten beslissen. De opschorting van 23 mei 2025 is namelijk niet rechtsgeldig. De rechtbank overweegt hierbij het volgende. Het College geeft in zijn verweerschrift van 15 juli 2025 aan dat hij de beslistermijn heeft opgeschort, omdat hij genoodzaakt was in overleg te treden met eiseres om een prioritering aan te brengen in de verzoeken [3] en omdat ook een zienswijze aan derde-belanghebbende(n) moest worden uitgevraagd. [4] De rechtbank stelt vast dat artikel 4.2a van de Woo weliswaar bepaalt dat een bestuursorgaan met de indiener van een omvangrijk Woo-verzoek in overleg kan treden over de prioritering en afhandeling van het verzoek, maar dat het artikel aan dat overleg geen gevolgen verbindt voor de beslistermijn. Het College had de beslistermijn dus niet kunnen opschorten op grond van artikel 4.2a van de Woo. De opschorting op grond van artikel 4.4, derde lid van de Woo is niet rechtsgeldig. Deze opschorting gaat pas in op de dag na die waarop de derde-belanghebbende(n) in de gelegenheid is gesteld een zienswijze in te dienen. Uit de e-mail van het College van 23 mei 2025 blijkt echter dat de derde-belanghebbende(n) nog niet in de gelegenheid was gesteld een zienswijze in te dienen. Dit zou pas na de beoordeling van de documenten gebeuren, die op dat moment nog moest plaatsvinden. De termijn waarbinnen het College moet beslissen is dan ook voorbij. Eiseres heeft het College op 5 juni 2025 in gebreke gesteld en sindsdien zijn twee weken voorbij gegaan.
Welke beslistermijn moet aan het College worden opgelegd?
4. Omdat het College nog geen besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat het College dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb moet het College dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. Het College heeft weliswaar aangegeven dat er capaciteitsproblemen zijn, maar niet gevraagd om een langere beslistermijn. Daarnaast zijn er sinds het indienen van het verweerschrift bijna twee maanden verstreken.
Welke dwangsom wordt aan het College opgelegd?
5. De rechtbank bepaalt dat het College een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door het College. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is kennelijk gegrond. Dat betekent dat eiseres gelijk krijgt, het College de onder 4. genoemde termijn krijgt om alsnog een besluit te nemen en aan het College de onder 5. genoemde dwangsom wordt opgelegd.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet het College het griffierecht aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar proceskosten. Het College moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 453,50 omdat de gemachtigde van eiseres een beroepschrift heeft ingediend en de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt het College op binnen twee weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
- bepaalt dat het College aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,- ;
  • bepaalt dat het College het griffierecht van € 385,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt het College tot betaling van € 453,50 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.J.M. de Weert, rechter, in aanwezigheid van mr. M.R. Jouvenaar, griffier, op 12 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
2.Dit staat in artikel 4.4, eerste en tweede lid, van de Woo.
3.Op grond van artikel 4.2a van de Woo.
4.Op grond van artikel 4.4, derde lid van de Woo.