ECLI:NL:RBZWB:2025:6274
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen 2022 en heffingskorting
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 7 augustus 2024 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2022 heeft opgelegd. De inspecteur heeft aan belanghebbende een aanslag opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 7.671, en heeft daarbij € 3 belastingrente in rekening gebracht. Het bezwaar van belanghebbende tegen deze aanslag is door de inspecteur afgewezen.
De rechtbank heeft op 18 september 2025 de zaak behandeld, waarbij belanghebbende en zijn gemachtigde aanwezig waren, evenals de inspecteur. De rechtbank heeft de argumenten van belanghebbende beoordeeld, die stelde recht te hebben op een hogere uitbetaling van heffingskorting dan de door de inspecteur berekende € 33. Belanghebbende betoogde dat de inspecteur ten onrechte een tijdsevenredig premiepercentage voor de PVV over het gehele jaar had toegepast, wat volgens hem leidde tot ongelijkheid in de berekening van de heffingskortingen.
De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de wet- en regelgeving correct heeft toegepast en dat de berekening van de heffingskortingen in overeenstemming is met de geldende regels. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de aanslag en de belastingrentebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt geen groter bedrag aan heffingskorting uitbetaald en het griffierecht wordt niet teruggegeven.