ECLI:NL:RBZWB:2025:6316

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
19 september 2025
Publicatiedatum
19 september 2025
Zaaknummer
24/3592
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid beroep wegens niet betalen griffierecht in WOZ-zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2025, wordt het beroep van de belanghebbende tegen de WOZ-beschikking behandeld. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht niet is betaald. De belanghebbende had een WOZ-beschikking ontvangen voor een object, maar heeft verzuimd het verschuldigde griffierecht van € 51,- tijdig te voldoen. De rechtbank wijst erop dat het niet tijdig betalen van het griffierecht niet verontschuldigbaar is, en dat er geen goede reden is gegeven voor dit verzuim. De griffier had de belanghebbende herhaaldelijk gewezen op de verplichting tot betaling van het griffierecht en had een termijn gesteld voor betaling. Ondanks deze waarschuwingen heeft de belanghebbende geen tijdige betaling verricht. De rechtbank komt tot de conclusie dat het beroep niet-ontvankelijk is, wat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Tevens wordt het verzoek om vergoeding van immateriële schade afgewezen, omdat de niet-ontvankelijkheid van het beroep inhoudt dat er geen verdere behandeling van de zaak plaatsvindt. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden geraadpleegd via rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/3592

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. D.A.N. Bartels),
en

de heffingsambtenaar van SaBeWa Zeeland, de heffingsambtenaar.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de rechtbank over het beroep van belanghebbende tegen de bestreden uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van 26 maart 2024. Het beroep ziet op de WOZ-beschikking voor het object [adres] met [aanslagnummer] .
1.1.
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is omdat het griffierecht niet is betaald en het niet betalen niet verontschuldigbaar is. De rechtbank legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Toetsingskader
3. Iemand die beroep instelt, moet griffierecht betalen. Dit staat in artikel 8:41 van de Awb. In een zaak als deze is het griffierecht € 51,-. De griffier van de rechtbank stelt een termijn waarbinnen het griffierecht moet worden betaald. Het hele bedrag moet binnen die termijn zijn bijgeschreven op de rekening van de rechtbank of dan zijn betaald op de griffie van de rechtbank. Als het griffierecht niet of niet tijdig is betaald, verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet of niet tijdig betalen van het griffierecht verontschuldigbaar is. Dat betekent dat er een goede reden moet zijn waarom het griffierecht niet (tijdig) is betaald.
Betalingsonmacht
4. De griffier heeft belanghebbende bij brief van 1 mei 2024 gewezen op de verschuldigdheid van het griffierecht en meegedeeld dat dit binnen vier weken moet zijn voldaan. Bij brief van 14 mei 2024 heeft gemachtigde aangegeven dat belanghebbende niet in staat is het griffierecht te voldoen wegens betalingsonmacht. Bij brief van 16 mei 2024 is gemachtigde in de gelegenheid gesteld om binnen twee weken het beroep op betalingsonmacht te onderbouwen. Hier is niet op gereageerd. Er is alleen op 10 juni 2024 nogmaals een niet onderbouwd beroep op betalingsonmacht gedaan. De griffier heeft vervolgens bij brief van 17 juni 2024 het beroep op betalingsonmacht afgewezen.
Heeft belanghebbende het griffierecht tijdig betaald?
5. De griffier heeft vervolgens bij aangetekend verzonden brief van 17 juni 2024 belanghebbende nogmaals in de gelegenheid gesteld het griffierecht te betalen binnen vier weken na dagtekening van die brief. Uit informatie van PostNL is gebleken dat de aangetekend verzonden brief op 18 juni 2024 om 08:37 uur is afgehaald en dat voor ontvangst is getekend.
6. Belanghebbende heeft het griffierecht niet op tijd betaald.
Is het niet tijdig betalen verontschuldigbaar?
7. Belanghebbende heeft geen reden gegeven voor dit verzuim. Er is dus geen verontschuldiging voor dit verzuim gebleken.
Immateriële schadevergoeding
8. Belanghebbende heeft tevens verzocht om een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke behandeltermijn. De Hoge Raad heeft in het arrest van 2 december 2016 beslist dat een niet-ontvankelijkverklaring van het beroep vanwege het niet-betalen van griffierecht met zich meebrengt, dat ook geen uitspraak meer behoeft te worden gedaan ten aanzien van het verzoek om vergoeding van immateriële schade. [1] Dit is slechts anders in het – zich in deze zaak niet voordoende – geval waarin de rechtbank uitspraak doet nadat sinds het instellen van het beroep meer dan anderhalf jaar zijn verstreken. De rechtbank komt daarom niet toe aan een inhoudelijke behandeling van het verzoek.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk beoordeelt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

 De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. S.J. Willems-Ruesink, rechter, in aanwezigheid van R.P.A.G. Dekkers, griffier, op 19 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De griffier, De rechter,
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over verzet

Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Hoge Raad 2 december 2016, ECLI:NL:HR:2016:2712.