In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Gilze en Rijen beoordeeld. De heffingsambtenaar had de WOZ-waarde van de woning van belanghebbende vastgesteld op € 304.000 per 1 januari 2023. Belanghebbende vond deze waarde te hoog en stelde dat de waarde maximaal € 286.340 zou moeten zijn. Tijdens de zitting op 27 juni 2025, waar zowel belanghebbende als de heffingsambtenaar aanwezig waren, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en een schriftelijke uitspraak aangekondigd.
De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vastgestelde waarde van de woning niet te hoog is. De taxatiematrix die door de heffingsambtenaar is overgelegd, bevatte onvoldoende bewijs en de rechtbank kon niet controleren of de referentiewoningen adequaat waren vergeleken. Belanghebbende slaagde er ook niet in om zijn voorgestelde waarde aannemelijk te maken. Uiteindelijk stelt de rechtbank de waarde van de woning in goede justitie vast op € 295.000, wat betekent dat het beroep van belanghebbende gegrond is. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en vermindert de WOZ-waarde dienovereenkomstig. De heffingsambtenaar moet het griffierecht van € 51 aan belanghebbende vergoeden, maar er is geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.