ECLI:NL:RBZWB:2025:6337
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de rechtmatigheid van een naheffingsaanslag parkeerbelasting en de toekenning van kostenvergoeding
In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 19 september 2025, wordt het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de heffingsambtenaar van de gemeente Breda beoordeeld. De heffingsambtenaar had op 12 mei 2024 een naheffingsaanslag parkeerbelasting opgelegd aan belanghebbende, omdat zijn auto op 7 januari 2024 omstreeks 00:24 uur geparkeerd stond zonder dat er parkeerbelasting was voldaan. In bezwaar heeft de heffingsambtenaar de naheffingsaanslag vernietigd, maar belanghebbende verzocht om een kostenvergoeding, die niet werd toegekend.
De rechtbank oordeelt dat de heffingsambtenaar terecht geen kostenvergoeding heeft toegekend, omdat er geen sprake is van een aan de heffingsambtenaar te wijten onrechtmatigheid. Belanghebbende stelde dat er onrechtmatigheid was omdat hij op basis van een eerdere controle op 6 januari 2024 al een uur aan parkeerbelasting had betaald. De rechtbank legt uit dat de naheffingsaanslagen op twee verschillende kalenderdagen zijn opgelegd, wat in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen. De rechtbank concludeert dat de heffingsambtenaar het verzoek om kostenvergoeding terecht heeft afgewezen, en verklaart het beroep ongegrond. Dit betekent dat belanghebbende geen kostenvergoeding of terugbetaling van griffierecht ontvangt.