ECLI:NL:RBZWB:2025:6369

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
23 september 2025
Publicatiedatum
23 september 2025
Zaaknummer
25/4009
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening tegen omgevingsvergunning voor bijgebouw op agrarische grond

Op 23 september 2025 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant uitspraak gedaan in een zaak over een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. drs. C.W.I. van Vlokhoven, heeft bezwaar gemaakt tegen de verlening van een omgevingsvergunning aan vergunninghouder, die een bijgebouw wil bouwen op agrarische grond. De vergunning is verleend door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek. Verzoekster is van mening dat de vergunning in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bijgebouw deels op gronden is voorzien die bestemd zijn voor agrarisch gebruik. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen, omdat het niet in de verwachting ligt dat de beroepsgronden van verzoekster zullen slagen. De voorzieningenrechter heeft daarbij overwogen dat de belangen van verzoekster niet onevenredig worden aangetast en dat het college de belangen van omwonenden voldoende heeft meegewogen. De uitspraak heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank niet in een eventueel bodemgeding. De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT

Zittingsplaats Breda
Bestuursrecht
zaaknummer: BRE 25/4009
uitspraak van de voorzieningenrechter van 23 september 2025 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster] , uit [plaats 1] , verzoekster

(gemachtigde: mr. drs. C.W.I. van Vlokhoven),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Hilvarenbeek, het college.
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
[vergunninghouder]uit [plaats 2] , vergunninghouder
(gemachtigde: mr. M.W. van der Hulst).

Samenvatting

1. Deze uitspraak gaat over de aan vergunninghouder verleende omgevings-vergunning voor het bouwen van een bijgebouw op het perceel [adres 1] . Verzoekster is het niet eens met de verlening van die vergunning. Zij heeft daarom beroep ingesteld en zij heeft verzocht om een voorlopige voorziening. Zij voert een aantal gronden aan. Aan de hand van deze gronden beoordeelt de voorzieningenrechter of het beroep een redelijke kans tot slagen heeft, waardoor er aanleiding is om de omgevingsvergunning in afwachting van de behandeling van de beroepszaak te schorsen.
1.1.
De voorzieningenrechter wijst in deze uitspraak het verzoek af. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter ligt het niet in de verwachting dat de beroepsgronden van verzoekster zullen slagen. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.

Procesverloop

2. Op 16 november 2023 heeft vergunninghouder een aanvraag ingediend voor het bouwen van een bijgebouw bij het rijksmonument [adres 1] (het perceel). Het perceel maakt deel uit van het [locatie 1] .
2.1.
Met het besluit van 18 maart 2024 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend. De vergunning is verleend voor de activiteiten:
- bouwen [1] ; en
- handelen in strijd met de regels van ruimtelijke ordening [2] .
2.2.
Tegen dit besluit is door verzoekster en twee anderen bezwaar gemaakt. Verzoekster woont in het andere deel van de 2-onder1-kap op [adres 2] .
2.3.
Met het bestreden besluit van 16 juni 2025 op de bezwaren heeft het college, met overneming van het advies van de bezwarencommissie [plaats 1] en onder aanvulling van de motivering, de bezwaren ongegrond verklaard en de verlening van de omgevingsvergunning gehandhaafd.
2.4.
Verzoekster en de twee andere bezwaarmakers hebben beroep ingesteld tegen het bestreden besluit en daarnaast heeft verzoekster de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
2.5.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 11 september 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoekster en namens het college mr. J. Gielen en [naam] . Vergunninghouder was ook aanwezig, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Spoedeisend belang
3. De voorzieningenrechter die bevoegd is in de hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3]
Op de zitting hebben partijen aangegeven dat het spoedeisende belang van verzoekster erin is gelegen dat vergunninghouder na de uitspraak van de voorzieningenrechter wil beginnen met de bouwwerkzaamheden. Ook de voorzieningenrechter ziet daarin een spoedeisend belang.
Wettelijk kader
4. Het bestreden besluit is gebaseerd op de Wabo. Die wet is vervallen als gevolg van de inwerkingtreding van de Omgevingswet op 1 januari 2024. Uit artikel 4.3 van de Invoeringswet Omgevingswet leidt de voorzieningenrechter af dat het oude recht van toepassing blijft op een besluit op een aanvraag die voor de inwerkingtreding van de Omgevingswet is ingediend.
4.1.
De relevante wettelijke bepalingen zijn opgenomen in een bijlage, die deel uitmaakt van deze uitspraak.
De verzoeksgronden
5. Verzoekster heeft aangevoerd dat het bouwplan van vergunninghouder in strijd is met het bestemmingsplan, omdat de bouw deels plaatsvindt op gronden die bestemd zijn voor agrarische doeleinden. Volgens verzoekster heeft het college de belangen van omwonenden onvoldoende meegewogen, met name voor wat betreft privacy en uitzicht.
Verder ontbreekt volgens verzoekster de vereiste toets aan het Parapluplan Cultuurhistorie [plaats 1] . Ten slotte stelt verzoekster dat zij beperkt wordt in haar bouwmogelijkheden.
Door de bouw van een bijgebouw in de tuin van vergunninghouder wordt de bouw van een dergelijk gebouw in de tuin van verzoekster illusoir, aangezien de percelen mede bestemd zijn tot instandhouding van cultuurhistorische waarden en het bouwplan van vergunninghouder niet valt terug te voeren naar enig gebouw in zijn tuin in het verleden.
Het bestemmingsplan ‘ [locatie 1] ’
6. Het perceel ligt in het bestemmingsplan ‘ [locatie 1] ’ en heeft daarin - voor zover hier van belang - deels de bestemming ‘Wonen’ en deels de bestemming ‘Agrarisch met waarden- 1’. Daarnaast heeft het perceel de dubbelbestemmingen ‘Waarde-archeologie 1’ en ‘Waarde-cultuurhistorie’.
6.1.
Tussen partijen is niet in geschil, en ook de voorzieningenrechter stelt vast, dat het bouwplan van vergunninghouder in strijd is met het bestemmingsplan, omdat het bijgebouw voor een deel (circa 11 m2) is voorzien op de bestemming ‘Agrarisch met waarden- 1’. Gronden en bouwwerken op deze bestemming zijn bestemd voor agrarisch bedrijf en agrarisch gebruik. [4] Het bijgebouw van vergunninghouder staat niet ten dienste van dat gebruik. Daarnaast mogen op deze bestemming buiten het bouwvlak uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht. [5] Het bijgebouw valt daar niet onder.
6.2.
Ten aanzien van de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie 1’ is er strijd met het bestemmingsplan, omdat het niet is toegestaan om bij een oppervlakte van minder dan 500 m2 grondwerkzaamheden uit te voeren met een diepte van meer dan 50 centimeter. Het bouwplan van vergunninghouder is 100 m2 en de graafwerkzaamheden vinden plaats tot ongeveer 75 centimeter diepte.
Het college heeft op dit punt een afwijkingsmogelijkheid van het bestemmingsplan toegepast. Een archeologisch rapport is voorgelegd aan Monumentenhuis Brabant B.V. Het Monumentenhuis heeft geadviseerd om archeologische begeleiding uit te voeren voor opgravingen en specifieke begeleiding bij de aanleg van de bouwput. Er is een Programma van Eisen ingediend, dat voorafgaand aan de grondwerkzaamheden ter goedkeuring aan het college is voorgelegd. Inmiddels hebben de grondwerkzaamheden plaatsgevonden, en heeft het college op 9 september 2025 een controlebezoek uitgevoerd, waaruit naar voren is gekomen dat de grondwerkzaamheden onder archeologische begeleiding zijn uitgevoerd.
Naar aanleiding van wat is besproken op de zitting heeft de gemachtigde van verzoekster namens haar de verzoeksgronden ten aanzien van de dubbelbestemming ‘Waarde-archeologie 1’ ingetrokken, zodat deze verdere geen bespreking behoeven.
6.3.
Ten aanzien van de dubbelbestemming ‘Waarde-cultuurhistorie’ geldt dat de gronden mede bestemd zijn voor het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken. [6] Het college stelt zich op het standpunt dat het bouwplan van vergunninghouder niet in strijd is met het bestemmingsplan op dit onderdeel. Het college heeft dit standpunt gebaseerd op de adviezen van de Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit & Monumenten, de provincie Noord-Brabant en historische kadasterkaarten. Het college heeft in het bestreden besluit, in navolging van de bezwarencommissie, overwogen dat op het perceel ook het Parapluplan Cultuurhistorie [plaats 1] van toepassing is.
Het Parapluplan Cultuurhistorie [plaats 1]
7. De stelling van verzoekster dat de vereiste toets aan het parapluplan ontbreekt, volgt de voorzieningenrechter niet. In het bestreden besluit stelt het college hierover onder het kopje ‘Ruimtelijke en functionele karakteristiek van de omgeving’ dat op het perceel mede het Parapluplan Cultuurhistorie [plaats 1] van toepassing is en het college heeft getoetst of er met dit bouwplan geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke en functionele karakteristiek. In dat kader heeft de Adviescommissie op 24 oktober 2024 gemotiveerd waarom het bijgebouw geen afbreuk doet aan de bestaande ruimtelijke of functionele karakteristieken. De Adviescommissie Ruimtelijke Kwaliteit en Monumenten [plaats 1] heeft op 29 mei 2024 het eerdere positieve welstandsadvies nader onderbouwd.
7.1.
Verzoekster voert aan dat de provincie het landgoed op basis van artikel 7.8 van de Verordening Ruimte heeft aangewezen als een complex van cultuurhistorisch belang. Het college moet aantonen dat de beoogde ontwikkeling noodzakelijk is voor de instandhouding van het complex. Zij moeten verantwoorden waarom deze ontwikkeling zou bijdragen aan het behoud of het herstel van het cultuurhistorisch karakter van het complex. De provincie vond nader onderzoek hiernaar nodig, maar dat heeft het college onvoldoende gedaan, aldus verzoekster.
7.2.
Het is vaste rechtspraak [7] dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Deze zogeheten vergewisplicht is neergelegd in artikel 3:9 van Awb voor de wettelijk adviseur en volgt uit artikel 3:2 van de Awb voor andere adviseurs. Indien een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan.
7.3.
Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter mocht het college zich op de adviezen van de deskundigen baseren en deze adviezen aan zijn besluitvorming ten grondslag leggen. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat de Verordening Ruimte geen onderdeel uitmaakt van het toetsingskader voor deze omgevingsvergunning. Daar komt bij dat vergunninghouder zijn bouwplan juist heeft aangepast aan de wensen die de provincie had. Het bijgebouw was rechtstreeks toegestaan geweest binnen de bestemming ‘Wonen’, maar door de verplaatsing van het bijgebouw op verzoek van de provincie is het voor een klein gedeelte op de agrarische gronden terecht gekomen, waardoor een afwijking van het bestemmingsplan nodig was. Door de verplaatsing van het bijgebouw is het overigens ook verder van de woning van verzoekster voorzien.
Anders dan verzoekster meent, is voor de toets aan het Parapluplan Cultuurhistorie [plaats 1] niet doorslaggevend dat een nieuw op te richten bijgebouw op exact dezelfde locatie wordt gebouwd als waar een oorspronkelijk bijgebouw blijkens de historie zou hebben gestaan. Getoetst is of met dit bouwplan geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke en functionele karakteristiek van het landgoed en dat is volgens de deskundigen niet het geval.
Goede ruimtelijke ordening
8. Voor de afwijking van het bestemmingsplan ‘ [locatie 1] ’ voor het gedeelte van het bijgebouw dat is voorzien op de bestemming ‘Agrarisch met waarden- 1’ heeft het college omgevingsvergunning verleend in afwijking van het bestemmingsplan [8] .
8.1.
De voorzieningenrechter overweegt dat de inbreuk op het bestemmingsplan beperkt is. Een bijgebouw van deze omvang had immers binnen de bestemming ‘Wonen’ rechtstreeks vergund kunnen worden, maar op verzoek van de provincie is het bijgebouw verplaatst, waardoor het voor een klein gedeelte op de agrarische bestemming komt. De voorzieningenrechter overweegt verder dat het college in beginsel bevoegd is om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, omdat sprake is van een bijbehorend bouwwerk dat voldoet aan de voorwaarden.
8.2.
Het college komt bij de beslissing om al dan niet toepassing te geven aan de hem toegekende bevoegdheid om in afwijking van het bestemmingsplan een omgevingsvergunning te verlenen, beleidsruimte toe en moet de betrokken belangen afwegen. De bestuursrechter oordeelt niet zelf of verlening van de omgevingsvergunning in overeenstemming is met een goede ruimtelijke ordening. De bestuursrechter beoordeelt aan de hand van de beroepsgronden of het besluit in overeenstemming is met het recht. Daarbij kan aan de orde komen of de nadelige gevolgen van het besluit onevenredig zijn in verhouding tot de met de verlening van de omgevingsvergunning te dienen doelen.
8.3.
Verzoekster voert aan dat het college de belangen van omwonenden onvoldoende heeft meegewogen, met name voor wat betreft privacy en uitzicht. Zij is van mening dat er sprake is van een onevenredige inbreuk op haar woon- en leefklimaat door het wegnemen van zicht op de natuur. Het uitzicht op de bosrijke omgeving wordt met het beoogde bouwwerk geblokkeerd. Daarnaast worden de bebouwingsmogelijkheden van verzoekster op haar perceel beperkt. Er stond een karschop uit circa 1880 rechts achter de boerderij, dus op het huidige perceel van verzoekster. Cultuurhistorisch gezien zou deze dus op haar perceel moeten terugkomen.
8.4.
Het college stelt zich op het standpunt dat verzoekster niet in haar bouwmogelijkheden wordt beperkt. Op grond van het bestemmingsplan mag per woning maximaal 100 m2 worden gebouwd met dien verstande dat het bestemmingsvlak voor niet meer dan 40% mag worden bebouwd. Verzoekster kan dus ook nog bouwen, zo stelt het college. Ten aanzien van het wegnemen van het zicht op de natuur heeft het college op zitting aan de hand van een tekening (nummer 5), die behoort bij de omgevingsvergunning, toegelicht dat de afstand van de achtergevel van verzoekster tot het bijgebouw zes meter bedraagt en dat zij (vrijwel) alleen zicht heeft op het rechtstreeks toegestane gedeelte van het bijgebouw. Het gedeelte van het bijgebouw waarop de afwijking van het bestemmingsplan betrekking heeft, bevindt zich - vanuit de woning van verzoekster gezien - aan de achterkant van het bijgebouw.
8.5.
Gelet op deze toelichting van het college is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoekster door de vergunning van dit bijgebouw niet onevenredig in de gebruiksmogelijkheden van haar perceel of in haar woon- en leefklimaat wordt aangetast, en dat het college de betrokken belangen in redelijkheid op deze wijze heeft kunnen afwegen.

Conclusie en gevolgen

9. Het voorgaande leidt tot de slotsom dat de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening zal afwijzen. Dat betekent dat de omgevingsvergunning niet wordt geschorst in afwachting van de behandeling van de beroepszaak. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.L.E. Ides Peeters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M.A. de Rooij, griffier, op 23 september 2025 en openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Algemene wet bestuursrecht
Artikel 8:81, eerste lid
Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid
Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
het bouwen van een bouwwerk,
(..)
het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan (..)
Artikel 2.10, eerste lid, van de Wabo bepaalt -zakelijk weergegeven en voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1 eerste lid, onder a, de omgevingsvergunning wordt geweigerd indien de aangevraagde activiteit in strijd is met (a) het bouwbesluit, (b) de bouwverordening, (c) het bestemmingsplan of (d) met redelijke eisen van welstand.
Het tweede lid bepaalt dat in gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, de aanvraag mede wordt aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, bepaalt -voor zover van belang- dat voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, de omgevingsvergunning indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan slechts kan worden verleend:
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen (…).
Besluit omgevingsrecht
De algemene maatregel van bestuur waarnaar in artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 2° van de Wabo is verwezen is het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Artikel 4
Voor verlening van een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de wet waarbij met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet van het bestemmingsplan of de beheersverordening wordt afgeweken, komen in aanmerking:
1. een bijbehorend bouwwerk of uitbreiding daarvan, mits, voor zover gelegen buiten de bebouwde kom, wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 5 m, tenzij sprake is van een kas of bedrijfsgebouw van lichte constructie ten dienste van een agrarisch bedrijf,
b. de oppervlakte niet meer dan 150 m2.
Bestemmingsplan [locatie 1]
Artikel 3 Agrarisch met waarden – 1
3.1.1
Algemeen
De voor Agrarisch met waarden - 1 aangewezen gronden zijn bestemd voor:
a. agrarisch bedrijf en agrarisch gebruik;
3.2.9 (
Maatvoering) bebouwing buiten bouwvlak
Voor het oprichten van bouwwerken buiten de aanduiding 'bouwvlak' geldt het volgende:
Op de gronden mogen uitsluitend bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van het agrarisch grondgebruik worden opgericht met een maximale bouwhoogte van 2 m (..).
Artikel 19 Waarde - Cultuurhistorie
19.1.1
Algemeen
De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor:
a. het behoud, herstel en duurzame ontwikkeling van de cultuurhistorische waarden en kenmerken van het cultuurhistorisch vlak [locatie 1] en [locatie 2], die bestaan uit de samenhang van een economische productie-eenheid in de vorm van historische boerderijen, gebouwen, omringend parkbos, lanen, paden, watergangen en waterpartijen, agrarische productiegronden en (productie)bos.
Parapluplan Cultuurhistorie [plaats 1]
Artikel 3 Waarde - Cultuurhistorie
3.1
Bestemmingsomschrijving
De voor 'Waarde - Cultuurhistorie' aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemmingen, mede bestemd voor de bescherming van de aanwezige cultuurhistorische waarden.
3.2
Bouwregels
Op of in de gronden als bedoeld in lid 3.1 is uitsluitend de bestaande bebouwing toegestaan.
3.3
Afwijken van de bouwregels
Het bevoegd gezag kan door middel van het verlenen van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in lid 3.2 ten behoeve van het aan-, ver- of nieuwbouwen van gebouwen en bouwwerken, geen gebouwen zijnde, ten behoeve van andere, voor deze gronden geldende bestemmingen, met dien verstande dat geen afbreuk wordt gedaan aan de ruimtelijke en functionele karakteristiek.

Voetnoten

1.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo).
2.Artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo.
3.Artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
4.Artikel 3.1.1 van het bestemmingsplan.
5.Artikel 3.2.9 van het bestemmingsplan.
6.Artikel 19.1.1 onder a van het bestemmingsplan.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:839.
8.Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, gelezen in samenhang met artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht.