ECLI:NL:RBZWB:2025:6390

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 september 2025
Publicatiedatum
24 september 2025
Zaaknummer
24/4750
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een verzuimboete omzetbelasting opgelegd aan een ondernemer

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 september 2025, wordt het beroep van een maatschap tegen een verzuimboete van € 137 wegens het niet-tijdig indienen van de opgaaf van intracommunautaire prestaties (ICP) beoordeeld. De inspecteur van de Belastingdienst had de verzuimboete opgelegd voor het derde kwartaal van 2023, omdat de opgaaf ICP niet voor de uiterste termijn van 31 oktober 2023 was ingediend. De rechtbank behandelt het beroep en de argumenten van de belanghebbende, die stelt dat zij alles heeft gedaan om de opgaaf tijdig in te dienen. De rechtbank concludeert dat de verzuimboete terecht is opgelegd, omdat de belanghebbende niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij alle zorg heeft betracht om het verzuim te voorkomen. De rechtbank oordeelt dat de herinneringsbrief, die aan de belanghebbende was verzonden, duidelijk was en dat het aan de belanghebbende was om ervoor te zorgen dat de opgaaf tijdig werd ingediend. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, waardoor de verzuimboete in stand blijft en de belanghebbende geen griffierecht of proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4750

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 24 september 2025 in de zaak tussen

[maatschap] , uit [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 26 april 2024.
1.1.
De inspecteur heeft over het tijdvak van 1 juli 2023 tot en met 30 september 2023 (hierna: derde kwartaal van 2023) aan belanghebbende een verzuimboete van € 137 opgelegd wegens het niet-tijdig indienen van de opgaaf van intracommunautaire prestaties [1] (hierna: de verzuimboete).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende tegen de verzuimboete ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft deelgenomen: de gemachtigde van belanghebbende. De inspecteur heeft zich afgemeld voor de zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende is opgelegd. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die belanghebbende heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is de verzuimboete terecht en niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is ondernemer voor de omzetbelasting. Belanghebbende heeft voor het indienen van haar aangiften omzetbelasting en de opgaven van intracommunautaire prestaties (hierna: ICP) een belastingadvieskantoor (hierna: het belastingadvieskantoor) ingeschakeld.
3.1.
In de aangifte omzetbelasting van belanghebbende over het derde kwartaal van 2023 heeft belanghebbende haar ICP vermeld (rubriek 3b).
3.2.
Belanghebbende heeft over het derde kwartaal van 2023 niet voor de uiterste termijn, zijnde 31 oktober 2023, een opgaaf ICP ingediend.
3.3.
Belanghebbende heeft haar eigen adres opgegeven als toezendadres voor post met betrekking tot ICP.
3.4.
Bij brief van 18 november 2023, verzonden aan het adres van belanghebbende, heeft de inspecteur belanghebbende verzocht om uiterlijk op 7 december 2023 alsnog een opgaaf ICP over het derde kwartaal van 2023 in te dienen (hierna: de herinneringsbrief).
3.5.
De inspecteur heeft met dagtekening 27 januari 2024 de verzuimboete aan belanghebbende opgelegd, omdat zij de opgaaf ICP voor het derde kwartaal van 2023 niet vóór 7 december 2023 heeft ingediend.
3.6.
Op 5 februari 2024 heeft belanghebbende alsnog een opgaaf ICP over het derde kwartaal van 2023 ingediend.
3.7.
Het bezwaar van belanghebbende is ongegrond verklaard.

Motivering

4. In de bezwaarfase heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat zij de herinneringsbrief niet heeft ontvangen. In het beroepschrift stelt belanghebbende zich op het standpunt dat zij de herinneringsbrief wel heeft ontvangen en dat zij deze terstond aan het privéadres van een medewerker van het belastingadvieskantoor heeft verzonden. Ter zitting is vervolgens het standpunt ingenomen dat belanghebbende de herinneringsbrief niet naar het privéadres van een medewerker van het belastingadvieskantoor heeft verzonden, maar naar het adres van het belastingadvieskantoor. De gemachtigde heeft ter zitting verklaard dat de herinneringsbrief op een stapel van een medewerker van het belastingadvieskantoor terecht is gekomen en dat deze medewerker de brief niet voldoende voortvarend heeft opgepakt. Belanghebbende stelt dat zij in de gegeven omstandigheden er alles aan heeft gedaan wat van haar verwacht kan worden om op tijd de opgaaf ICP voor het derde kwartaal van 2023 in te dienen.
4.1.
Verder heeft belanghebbende zich op het standpunt gesteld dat de inspecteur de herinneringsbrief aan de gemachtigde had moeten zenden, aangezien de gemachtigde ook de aangiften omzetbelasting indient.
4.2.
De inspecteur stelt daartegenover dat belanghebbende er zelf voor heeft gekozen dat de informatie met betrekking tot de opgaaf ICP aan haar adres wordt verzonden. Zij had er ook voor kunnen kiezen om deze correspondentie aan de gemachtigde te verzenden. Dit is in het hoorgesprek ook aan gemachtigde meegedeeld. Gemachtigde gaf echter in het gesprek zelf al aan dat wijziging van het toezendadres niet nodig was. Het blijft volgens de inspecteur de verantwoordelijkheid van belanghebbende zelf dat de opgaaf ICP tijdig wordt ingediend. Het enkele feit dat belanghebbende een belastingadviseur in de arm heeft genomen voor de aangifte omzetbelasting en het indienen van de opgaaf ICP, is onvoldoende om aan te nemen dat door belanghebbende voldoende zorgvuldigheid in acht is genomen bij het voldoen aan haar fiscale verplichtingen, aldus de inspecteur.
4.3.
De rechtbank oordeelt als volgt. Tussen partijen is niet langer in geschil dat de herinneringsbrief aan belanghebbende is verzonden en door haar is ontvangen. Naar het oordeel van de rechtbank mocht de inspecteur de herinneringsbrief aan het adres van belanghebbende verzenden, nu belanghebbende er zelf voor heeft gekozen om de post met betrekking tot de opgaaf ICP op haar adres te ontvangen. Dat de gemachtigde namens belanghebbende de aangiften omzetbelasting indient, doet hier niet aan af. Verder staat vast dat de opgaaf ICP pas is ingediend na de in de herinneringsbrief gestelde termijn. De verzuimboete is daarom in zoverre terecht aan belanghebbende opgelegd. [2]
4.4.
Voor het opleggen van een verzuimboete is geen opzet of grove schuld vereist. Alleen in het geval van afwezigheid van alle schuld (avas) wordt geen verzuimboete opgelegd. Van avas is slechts sprake indien een belanghebbende alle zorg heeft betracht die in de gegeven omstandigheden van hem mag worden verwacht om het verzuim te voorkomen. [3] Naar het oordeel van de rechtbank heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij in de gegeven omstandigheden alle van haar te vergen zorg heeft betracht dat de opgaaf ICP vóór de in de herinneringsbrief gestelde termijn bij de inspecteur zou zijn ingediend. De herinneringsbrief is een korte brief (bestaande uit één pagina), waarin duidelijk wordt aangegeven dat opgaaf ICP had moeten worden gedaan, dat dit nog niet is gebeurd en dat dit alsnog moet worden gedaan vóór 7 december 2023. Het had aan belanghebbende duidelijk moeten zijn dat de opgaaf ICP op korte termijn moest worden ingediend. Het enkele doorsturen van de herinneringsbrief, waarover zij overigens in deze procedure wisselend heeft verklaard, is in dat geval naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende. Van belanghebbende mag worden verwacht dat zij ook nagaat of de brief door de gemachtigde is ontvangen en voortvarend in behandeling wordt genomen, gelet op de in de herinneringsbrief gestelde termijn. Niet is gesteld of gebleken dat belanghebbende dit heeft gedaan. Van avas is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake.
4.5.
Gelet op het voorgaande is de verzuimboete terecht aan belanghebbende opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde verzuimboete bovendien passend en geboden.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de verzuimboete in stand blijft. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. den Braber-Riemens, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A. van Beijsterveldt, griffier, op 24 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ’s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ ’s-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Artikel 37a van de Wet op de omzetbelasting 1968 (de Wet OB).
2.Artikel 40 van de Wet OB in samenhang met paragraaf 31b van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst.
3.Vgl. Hoge Raad 15 juni 2007, ECLI:NL:HR:2007:BA7184.