In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 27 september 2024. De inspecteur had aan belanghebbende voor het jaar 2020 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (IB/PVV) opgelegd naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 13.472. Tevens werd belastingrente in rekening gebracht en een verzuimboete opgelegd. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 behandeld, waarbij de gemachtigde van belanghebbende aanwezig was, maar belanghebbende zelf niet. De rechtbank concludeert dat de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking terecht zijn vastgesteld en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de inspecteur zich niet aan de beslistermijn heeft gehouden, maar dat dit niet leidt tot vernietiging van de beschikkingen. De rechtbank constateert ook een overschrijding van de redelijke termijn voor de behandeling van de zaak, maar oordeelt dat dit voldoende is gecompenseerd. Het beroep wordt ongegrond verklaard, wat betekent dat de belastingrentebeschikking en de boetebeschikking in stand blijven. Belanghebbende krijgt het griffierecht niet terug en er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.