In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 september 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, heeft aanslagen inkomstenbelasting (IB) ontvangen voor de jaren 2017 en 2021, die zijn opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kan worden aangemerkt, wat zou leiden tot het recht op heffingskortingen en aftrekken. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor deze kwalificatie, omdat haar inkomen niet geheel of nagenoeg geheel in Nederland onderworpen is aan belasting. Daarnaast wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat de belanghebbende niet kan aantonen dat de inspecteur toezeggingen heeft gedaan die haar rechtvaardigen in haar verwachtingen. De rechtbank oordeelt verder dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van haar bezwaar voor het jaar 2017. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn.