ECLI:NL:RBZWB:2025:6405

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
25 september 2025
Publicatiedatum
25 september 2025
Zaaknummer
BRE 24/7812, BRE 25/73
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de kwalificerende buitenlandse belastingplichtige en immateriële schadevergoeding in belastingzaken

In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 25 september 2025, wordt de zaak behandeld van een belanghebbende die in beroep gaat tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De belanghebbende, woonachtig in het Verenigd Koninkrijk, heeft aanslagen inkomstenbelasting (IB) ontvangen voor de jaren 2017 en 2021, die zijn opgelegd op basis van een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen. De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige kan worden aangemerkt, wat zou leiden tot het recht op heffingskortingen en aftrekken. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende niet voldoet aan de voorwaarden voor deze kwalificatie, omdat haar inkomen niet geheel of nagenoeg geheel in Nederland onderworpen is aan belasting. Daarnaast wordt het beroep op het vertrouwensbeginsel afgewezen, omdat de belanghebbende niet kan aantonen dat de inspecteur toezeggingen heeft gedaan die haar rechtvaardigen in haar verwachtingen. De rechtbank oordeelt verder dat de belanghebbende recht heeft op een immateriële schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn in de behandeling van haar bezwaar voor het jaar 2017. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar kent wel een schadevergoeding toe voor de overschrijding van de redelijke termijn.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummers: BRE 24/7812 en BRE 25/73

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats 1] (Verenigd Koninkrijk), belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van belanghebbende tegen de uitspraken op bezwaar van de inspecteur van 14 oktober 2024 en 3 december 2024.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende aanslagen inkomstenbelasting (IB) opgelegd voor de jaren 2017 en 2021. De aanslag IB voor het jaar 2017 [1] is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 7.120. De aanslag IB voor het jaar 2021 [2] is opgelegd naar een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 8.974.
1.2.
De inspecteur heeft de bezwaren van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende en haar echtgenoot [inspecteur 1] en, namens de inspecteur, mr. [inspecteur 2] en mr. [inspecteur 3] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de aanslagen IB voor de jaren 2017 en 2021 terecht en niet tot te hoge bedragen zijn opgelegd. Meer specifiek beoordeelt de rechtbank of belanghebbende dient te worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige.
2.1.
Naar het oordeel van de rechtbank zijn de aanslagen IB voor de jaren 2017 en 2021 terecht en niet tot te hoge bedragen opgelegd
.De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende niet dient te worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

3. Belanghebbende is gehuwd en woont sinds december 1995 in het Verenigd Koninkrijk.
3.1.
Belanghebbende is voor 50% eigenaar van een tweede woning in Nederland waardoor zij buitenlandse belastingplichtige is. Het voordeel uit sparen en beleggen voortvloeiend uit de tweede woning bedroeg in 2017 € 7.120 en in 2021 € 8.974.
3.2.
Belanghebbende heeft in de onderhavige jaren uit Nederland een AOW-uitkering en een pensioenuitkering ontvangen. De AOW-uitkering bedroeg in 2017 € 9.189 en in 2021 € 7.424. De pensioenuitkering bedroeg in beide jaren € 3.100. Beide uitkeringen zijn voor de belastingheffing toegewezen aan het Verenigd Koninkrijk.
3.3.
Op de door belanghebbende aangeleverde inkomensverklaringen zijn voor de jaren 2017 en 2021 bedragen opgenomen van € 14.283 respectievelijk € 11.207.
3.4.
In de door belanghebbende aangehaalde tekst op de website van de Belastingdienst staat over de invloed van de Brexit op de kwalificerende buitenlandse belastingplicht onder meer het volgende:
“Als u in 2020 voldeed aan de voorwaarden voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht, had u recht op dezelfde aftrekposten als inwoners van Nederland. In 2021 blijft dit zo, zolang er niets veranderd is in uw situatie.”

Motivering

Kwalificerende buitenlandse belastingplichtige (belastingjaar 2017)
4. Partijen houdt verdeeld of belanghebbende dient te worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige als bedoeld in artikel 7.8, zesde lid, van de Wet inkomstenbelasting 2001 (Wet IB 2001). Niet in geschil is dat, indien belanghebbende een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige is, zij gebruik kan maken van heffingskortingen en aftrek voor specifieke zorgkosten van in totaal € 1.948.
4.1.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet belanghebbende niet aan de voorwaarden die zijn opgenomen in artikel 7.8 van de Wet IB 2001 om aangemerkt te worden als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Het inkomen van belanghebbende is namelijk niet geheel of nagenoeg geheel in Nederland onderworpen aan de loon- of inkomstenbelasting. De AOW- en pensioenuitkeringen zijn voor de belastingheffing toegewezen aan het Verenigd Koninkrijk.
4.2.
Ook op grond van artikel 21bis Uitvoeringsbesluit inkomstenbelasting 2001 (UBIB 2001) kan belanghebbende niet als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige worden aangemerkt. Uit de toelichting volgt dat bij de toepassing van deze bepaling moet worden gekeken naar het wereldinkomen en dat onder de bepaling niet de situatie valt waarin een belastingplichtige in het woonland geen belasting is verschuldigd door de toepassing van regels ter voorkoming van dubbele belasting, terwijl zonder de toepassing van deze regels wel belasting verschuldigd zou zijn. [3] Belanghebbende heeft weliswaar informatie overgelegd over de belastingheffing in het Verenigd Koninkrijk, maar daaruit volgt niet dat het wereldinkomen van belanghebbende – inclusief het inkomen uit de tweede woning en zonder rekening te houden met de regels ter voorkoming van dubbele belasting – dermate laag is dat zij in het woonland geen inkomstenbelasting verschuldigd is als gevolg van regelingen van het woonland die als doel hebben om een bepaald minimuminkomen buiten de belastingheffing te laten. Daarmee heeft belanghebbende niet aannemelijk gemaakt dat zij aan alle voorwaarden van artikel 21bis UBIB 2001 voldoet.
Vertrouwensbeginsel (belastingjaren 2017 en 2021)
4.3.
Met betrekking tot het jaar 2017 stelt belanghebbende dat de inspecteur heeft toegezegd dat zij behandeld zou worden als een kwalificerende buitenlandse belastingplichtige, indien zij een ondertekende inkomensverklaring zou overleggen. Voor het jaar 2021 betoogt belanghebbende dat zij op basis van informatie op de website van de Belastingdienst (zie 3.4) erop mocht vertrouwen dat zij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zou worden behandeld.
4.4.
De inspecteur erkent dat belanghebbende is gewezen op de mogelijkheid om een inkomensverklaring aan te leveren, maar betwist dat de toezegging zou zijn gedaan dat de aanlevering van een inkomensverklaring voldoende zou zijn om belanghebbende als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aan te merken.
4.5.
Voor een geslaagd beroep op het vertrouwensbeginsel dient belanghebbende aannemelijk te maken dat van de zijde van de inspecteur toezeggingen of andere uitlatingen zijn gedaan of gedragingen zijn verricht waaruit belanghebbende in de gegeven omstandigheden redelijkerwijs kon en mocht afleiden of en zo ja, hoe de inspecteur in een concreet geval zijn bevoegdheden zou uitoefenen. [4] Naar het oordeel van de rechtbank slaagt belanghebbende niet in de op haar rustende bewijslast. Belanghebbende heeft namelijk onvoldoende bewijs overgelegd waaruit volgt dat de inspecteur heeft medegedeeld dat zij als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige zou worden aangemerkt, indien zij een inkomensverklaring zou aanleveren. De enkele verwijzing naar een mededeling dat zij een inkomensverklaring moet aanleveren is daartoe onvoldoende.
4.6.
Uit de onder 3.4 aangehaalde tekst van de website van de Belastingdienst volgt dat, om in het jaar 2021 gebruik te kunnen blijven maken van dezelfde aftrekposten als inwoners van Nederland, vereist is dat men in het jaar 2020 voldeed aan de voorwaarden voor kwalificerende buitenlandse belastingplicht. Belanghebbende heeft niet aannemelijk gemaakt dat zij in het jaar 2020 diende te worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Naar het oordeel van de rechtbank kon belanghebbende aan de tekst op de website redelijkerwijs dan ook niet het in rechte te beschermen vertrouwen ontlenen dat zij voor het jaar 2021 zou worden aangemerkt als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige. Het beroep op het vertrouwensbeginsel slaagt daarom niet.
4.7.
Gelet op het voorgaande is belanghebbende voor de jaren 2017 en 2021 terecht niet als kwalificerende buitenlandse belastingplichtige aangemerkt.
Immateriëleschadevergoeding
4.8.
Belanghebbende maakt met betrekking tot de zaak voor het jaar 2017 aanspraak op een vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het geschil beslecht had moeten zijn.
4.9.
De rechtbank stelt vast dat het bezwaarschrift voor het jaar 2017 op 17 augustus 2023 door de inspecteur is ontvangen. De inspecteur heeft op 14 oktober 2024 uitspraak op bezwaar gedaan. De rechtbank doet uitspraak op 25 september 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond twee maanden overschreden. Voor de schadevergoeding geldt als uitgangspunt dat een tarief wordt gehanteerd van € 500 per half jaar waarmee die termijn is overschreden. [5] Belanghebbende heeft daarom recht op een schadevergoeding van € 500 voor het belastingjaar 2017.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslagen IB voor de jaren 2017 en 2021 in stand blijven. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Wel heeft belanghebbende recht op een immateriëleschadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn.
5.1.
Omdat het verzoek om immateriëleschadevergoeding wordt toegewezen, komt belanghebbende in aanmerking voor een vergoeding van de proceskosten voor het indienen van dat verzoek. De proceskostenvergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Belanghebbende heeft recht op een vergoeding van de reiskosten die zij heeft gemaakt voor het bijwonen van de zitting. De rechtbank kent een reiskostenvergoeding toe van € 538,74. [6] De reiskosten van de echtgenoot van belanghebbende en de portokosten komen op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht niet voor vergoeding in aanmerking.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt de inspecteur tot het betalen van een immateriëleschadevergoeding aan belanghebbende van € 500;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 538,74 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. L.C.J.A. Miseré, griffier, op 25 september 2025 en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst en wordt aan de partij die niet digitaal procedeert aangetekend per post verzonden op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

1.Door de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer BRE 24/7812.
2.Door de rechtbank geregistreerd onder het zaaknummer BRE 25/73.
3.Besluit van 17 december 2014 tot wijziging van enige uitvoeringsbesluiten op het gebied van belastingen en toeslagen, Stb. 2014, 579.
4.Hoge Raad 19 juni 2020, ECLI:NL:HR:2020:1069.
5.Hoge Raad 19 februari 2016, ECLI:NL:HR:2016:252.
6.€ 30,80 (110 km van [plaats 1] naar [plaats 2] x € 0,28 per km), €121,30 (kosten van de treinreis van [plaats 2] naar Londen van £ 105,45 x 1,1504), € 332,44 (kosten van het vliegticket van Londen naar Amsterdam van £ 289.72 x 1,1474) en € 54,20 (kosten van de treinreis naar Breda).