In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van een belanghebbende uit Zwitserland tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst. De inspecteur had aan de belanghebbende voor het jaar 2021 een aanslag inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen opgelegd, waarbij het belastbaar inkomen uit werk en woning was vastgesteld op € 26.635 en het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen op € 73.623. Na bezwaar van de belanghebbende werd het belastbaar inkomen uit sparen en beleggen verlaagd tot € 1.075. De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2025 behandeld, waarbij de belanghebbende en twee inspecteurs aanwezig waren.
De rechtbank beoordeelt of de belanghebbende recht heeft op vergoeding van belastingrente. De rechtbank concludeert dat de belanghebbende geen recht heeft op deze vergoeding, omdat de aanslag is verminderd naar aanleiding van het ingediende bezwaar. Volgens artikel 30fe van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) wordt in dergelijke gevallen geen belastingrente vergoed. De rechtbank stelt vast dat de inspecteur bij het opleggen van de aanslag geen belastingrente in rekening heeft gebracht, waardoor er ook geen recht op terugbetaling van eerder betaalde belastingrente bestaat. Bovendien is de aanslag vastgesteld tot een positief bedrag aan te betalen belasting, wat ook betekent dat artikel 30fd van de AWR niet van toepassing is.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en kent geen proceskostenvergoeding toe. De uitspraak is gedaan door rechter L.D.M.A. Reijs en openbaar gemaakt op 25 september 2025.