ECLI:NL:RBZWB:2025:645

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
24 januari 2025
Publicatiedatum
10 februari 2025
Zaaknummer
C/02/428595/ FA RK 24-5245
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Rekestprocedure
Rechters
  • mr. Dijkman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beschikking inzake provisionele omgangsregeling en Raadsonderzoek in familiezaken

In deze zaak heeft de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 24 januari 2025 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een provisionele omgangsregeling tussen een man en zijn minderjarige kinderen. De man, die de Marokkaanse nationaliteit heeft, verzoekt om een voorlopige omgangsregeling, terwijl de vrouw, de moeder van de kinderen, verweer voert tegen dit verzoek. De rechtbank heeft vastgesteld dat de man de minderjarigen al geruime tijd niet heeft gezien en dat er een belast verleden is, waaronder huiselijk geweld en een lachgasverslaving van de man. De vrouw heeft de zorg voor de kinderen en oefent het eenhoofdig ouderlijk gezag uit, aangezien de man de kinderen niet heeft erkend.

De rechtbank heeft de zaak mondeling behandeld, waarbij de vrouw en haar advocaat aanwezig waren, maar de man niet. De rechtbank heeft besloten dat er eerst een Raadsonderzoek moet plaatsvinden om de belangen van de minderjarigen te onderzoeken voordat er een omgangsregeling kan worden vastgesteld. De Raad voor de Kinderbescherming is verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van de minderjarigen en de mogelijkheden voor contact met de man. De rechtbank heeft het verzoek van de man afgewezen en benadrukt dat de veiligheid en het welzijn van de kinderen voorop staan. De rechtbank heeft ook aangegeven dat het belangrijk is dat de man zijn gedrag onder controle heeft en zich aan afspraken houdt voordat er een omgangsregeling kan worden overwogen.

De beslissing is openbaar uitgesproken en de rechtbank heeft de Raad verzocht om een rapport uit te brengen in de bodemprocedure, waarin de vragen over gezagsuitoefening en omgangsregeling worden beantwoord. De rechtbank heeft het verzoek van de man om een voorlopige omgangsregeling afgewezen, in afwachting van het onderzoek door de Raad.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Team Familie- en Jeugdrecht
Zittingsplaats: Middelburg
Zaaknummer: C/02/428595/ FA RK 24-5245
Datum uitspraak: 24 januari 2025
Beschikking betreffende provisionele voorziening ex artikel 223 Rv
in de zaak van
[de man],
hierna te noemen: de man,
wonende te [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. Ö Aydogan te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
[de vrouw] ,
hierna te noemen: de vrouw,
wonende te [woonplaats 2] ,
advocaat: mr. A.J.C. Nuijten te Bergen op Zoom.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
- de Raad voor de Kinderbescherming, regio Zuidwest Nederland, locatie Middelburg,
hierna te noemen: de Raad, om de rechtbank over het verzoek te adviseren.

1.Het procesverloop

1.1
De rechtbank oordeelt op grond van de navolgende stukken:
- het op 8 november 2024 ontvangen verzoek tot het treffen van een provisionele voorziening, met bijlagen;
- het op 13 januari 2025 ontvangen verweerschrift, tevens houdende zelfstandig verzoek.
1.2
Het verzoek is mondeling behandeld op 24 januari 2025. Bij deze behandeling is verschenen de vrouw, bijgestaan door haar advocaat. Ook is verschenen mr. Aydogan, advocaat, namens de man
.Tevens was aanwezig een vertegenwoordigster van de Raad.
Alhoewel correct en tijdig opgeroepen is de man niet verschenen.
1.3
Voorafgaand aan voornoemde mondelinge behandeling is de hierna te noemen [minderjarige 1] gehoord.

2.De feiten

2.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad, uit welke relatie de navolgende, thans nog minderjarige kinderen zijn geboren:
-
[minderjarige 1], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 1] 2011;
-
[minderjarige 2], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 2] 2013;
-
[minderjarige 3], geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag 3] 2014.
2.2
De minderjarigen verblijven bij de vrouw.
2.3
De man heeft de minderjarigen niet erkend. De vrouw oefent van rechtswege het eenhoofdig ouderlijk gezag over de minderjarigen uit.
2.4
Bij het verzoekschrift ontvangen op 8 november 2024 is tevens de hoofdzaak aanhangig gemaakt, welke procedure bij de rechtbank geregistreerd staat onder kenmerk C/02/428584 / FA RK 24-5240. In de hoofdzaak liggen de verzoeken tot vervangende toestemming erkenning alsmede vaststelling gezamenlijk gezag en zorg-/omgangsregeling voor.
2.5
De man heeft de Marrokkaanse nationaliteit, de vrouw en de minderjarigen hebben de Nederlandse nationaliteit.

3.Het verzoek

3.1
De man verzoekt, bij wijze van provisioneel verzoek, een voorlopige omgangsregeling vast te stellen waarbij de man gerechtigd en gehouden is om in ieder geval de zorg voor de kinderen voorlopig uit te oefenen gedurende:
  • De eerste drie maanden op de zaterdag van 13:00 uur tot 17:00 uur;
  • Na ommekomst van de eerste drie maanden de omgangsregeling uit te breiden naar een wekelijks moment op zaterdag of zondag van 9:00 uur tot 18:00 uur;
  • Na ongeveer 6 maanden de omgang uit te breiden naar een weekendregeling waarbij de kinderen om de 14 dagen van vrijdag 19:00 uur tot zondag 19:00 uur bij de man verblijven;
  • Althans een zodanige regeling als de rechtbank in goede justitie oordelend regelijk en juist acht.
3.2
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man en verzoekt
primairdit verzoek niet-ontvankelijk te verklaren dan wel af te wijzen.
Subsidiairverzoekt de vrouw een begeleide omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te leggen, welke de rechtbank in het belang van de kinderen acht, waarbij het CJG de duur, frequentie en de wijze van omgang zal bepalen.
Meer subsidiairverzoekt de vrouw een omgangsregeling tussen de man en de kinderen vast te stellen die de rechtbank in het belang van de kinderen acht.
Bij wijze van zelfstandige verzoek verzoekt de vrouw een onderzoek van de Raad te gelasten naar de vraag of omgang in het belang is van de minderjarigen en zo ja op welke wijze deze vormgegeven zal moeten worden, alsmede naar de vraag of gezamenlijk gezag in het belang van de minderjarigen is.
3.3
Op de standpunten van partijen wordt, voor zover van belang voor de beoordeling van de verzoeken, hierna ingegaan.

4.De beoordeling

Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.1
De rechtbank stelt vast dat de man de Marrokkaanse nationaliteit heeft. Dit brengt mee dat deze zaak een internationaal karakter heeft, waardoor de rechtbank eerst dient te beoordelen of zij bevoegd is om van het verzoek in deze zaak kennis te nemen en daarop te beslissen. Indien dit het geval is, dient de rechtbank het toepasselijke recht te bepalen.
4.2
Op grond van artikel 7 van de verordening Brussel II-ter zijn ter zake van de ouderlijke verantwoordelijkheid bevoegd de gerechten van de lidstaat op het grondgebied waarvan de minderjarigen hun gewone verblijfplaats hebben op het tijdstip dat de zaak bij het gerecht aanhangig wordt gemaakt. Het verzoek van de man tot omgang met de minderjarigen valt onder deze ouderlijke verantwoordelijkheid. Nu de gewone verblijfplaats van de minderjarigen in Nederland is gelegen, is de Nederlandse rechter bevoegd om van het verzoek kennis te nemen en daarop te beslissen.
4.3
Nu de Nederlandse rechter bevoegd is om op het verzoek te beslissen, zal op grond van artikel 15 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 Nederlands recht op het verzoek worden toegepast.
Provisioneel verzoek
4.4
Ingevolge artikel 223 lid 1 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan iedere partij tijdens een aanhangig geding vorderen dat de rechter voorlopige voorzieningen zal treffen voor de duur van het geding. Ingevolge het tweede lid moet deze vordering samenhangen met de hoofdvordering. In een verzoekschriftprocedure kan een voorlopige voorziening naar analogie van artikel 223 Rv worden verzocht (Hoge Raad d.d. 5 december 2014, ECLI:NL:HR:2014:3533).
4.5
De rechtbank stelt vast dat aan het vereiste genoemd in artikel 223 Rv is voldaan, zodat de man in zoverre ontvankelijk is in zijn verzoek.
4.6
De man verzoekt de rechtbank om een provisionele voorziening te treffen, nu hij de minderjarigen al jaren niet meer ziet. Namens de man wordt in dit kader aangegeven dat hij eerder geen medewerking heeft verleend aan het herstellen van het contact met de minderjarigen, omdat het destijds nog niet goed met hem ging. De man heeft last gehad van een lachgasverslaving, waardoor hij verkeerde dingen heeft gedaan en de vrouw niet goed heeft behandeld. De man is ook veroordeeld voor diefstal en belaging en heeft een contact- en locatieverbod opgelegd gekregen. Voor mishandeling van de vrouw is de man vrijgesproken. Dit heeft niet plaatsgevonden. De man heeft veel spijt van wat er is gebeurd. Inmiddels is hij afgekickt van zijn verslaving, heeft hij hulpverlening gehad en heeft hij zijn leven weer op de rit.
In 2023 heeft de man zich tot het Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG) van de gemeente gericht voor het herstellen van het contact met de minderjarigen. Daar werd hem geadviseerd om een juridische procedure op te starten. Daar gaat echter veel tijd overheen en de man mist de minderjarigen zo erg dat hij het niet kan laten om soms toch bij de voetbal van [minderjarige 2] te gaan kijken of de vrouw, ondanks het contactverbod, een bericht te sturen om te vragen of hij de minderjarigen kan zien of spreken. Inmiddels heeft de man een bericht van de politie ontvangen dat hij vanwege het overtreden van het contactverbod weer zal worden aangehouden. Uit angst daarvoor is de man niet op de mondelinge behandeling verschenen. Nu er al lange tijd geen contact is tussen de man en de minderjarigen, verzoekt de man te bepalen dat dit contact op een rustige manier en onder begeleiding wordt hersteld en opgebouwd. In de tussentijd kan de Raad onderzoek doen naar hoe het contact er uiteindelijk uit moet gaan zien en naar de gezagsuitoefening over de minderjarigen.
4.7
De vrouw voert verweer tegen het verzoek van de man. De vrouw vindt het erg lastig dat de man zich niet aan het opgelegde contact- en locatieverbod houdt. Er is veel gebeurd tussen partijen, waar de vrouw nog steeds veel last van heeft, mede doordat de man de vrouw telkens berichten blijft sturen en de vrouw dus nog geen rust heeft kunnen ervaren. De vrouw is ook nog steeds erg angstig voor het onvoorspelbare gedrag dat de man als gevolg van zijn lachgasverslaving vertoont. Zo wilde de man vorig jaar in eerste instantie wel en daarna toch weer niet meewerken aan het contactherstel met de minderjarigen. Datzelfde geldt voor de behandeling van zijn lachgasverslaving. Nadat de man daar een afspraak voor had gemaakt, vond hij het toch weer niet nodig. Het is de vrouw niet duidelijk of de man nu daadwerkelijk is afgekickt. De man heeft ook geen informatie overgelegd waaruit blijkt dat hij daadwerkelijk een behandeling heeft afgerond en dat het nu beter met hem gaat. Daarnaast bevestigt de omstandigheid dat de man een verzoek bij de rechtank indient en vervolgens niet op de mondelinge behandeling verschijnt, opnieuw zijn onvoorspelbare gedrag. Deze onvoorspelbaarheid creërt onveiligheid en daar wil de vrouw de minderjarigen, die al erg zijn beschadigd, tegen beschermen. Zij gunt de minderjarigen het contact met hun vader en staat daar voor open, mits het contact onder begeleiding plaatsvindt en het echt weer goed met de man gaat. Aangezien daar op dit moment nog grote twijfels over bestaan, moet er eerst een onderzoek door de Raad worden verricht, zodat ook inzichtelijk wordt waar de minderjarigen behoefte aan hebben in het contact met de man en hoe dat op een veilige manier kan worden opgezet. Daarna kunnen de minderjarigen worden blootgesteld aan het traject voor contactherstel. Aangezien dat traject zorgvuldig moet worden vormgegeven, moet het provisionele verzoek van de man worden afgewezen. In de bodemprocedure kan dan worden onderzocht in hoeverre er op dat moment omgang kan worden opgestart en op welke wijze. Daarbij is het ook aan de man om ervoor te zorgen dat hij afspraken nakomt en in stand houdt en duidelijkheid geeft over zijn situatie en verslaving.
4.8
De Raad benadrukt dat, voordat het contact tussen de man en de minderjarigen onder begeleiding kan worden hersteld en opgebouwd, eerst nauwkeurig en uitgebreid moet worden onderzocht in welke vorm en op welke wijze dat moet gaan gebeuren. De omstandigheid dat [minderjarige 1] ten overstaan van de kinderrechter heeft uitgesproken dat zij weer voorzichtig het contact met haar vader zou willen opbouwen, mits hij geen lachgas meer gebruikt, maakt dat niet anders, omdat het contactherstel gelet op het belaste verleden van de minderjarigen en hun kwetsbare situatie zorgvuldig moet worden vormgegeven. Daar kan de Raad nu geen advies over uitspreken. De Raad acht het daarom, ook ondanks de wachtlijst voor het verrichten van onderzoek, meer in het belang van de minderjarigen om het Raadsonderzoek af te wachten. Daarbij betrekt de Raad eveneens de omstandigheid dat de man tijdens de mondelinge behandeling niet is verschenen. De Raad betwijfelt, gelet op de wachtlijst, of het onderzoek al voor de reeds geplande mondelinge behandeling in de bodemprocedure op [datum] 2025 kan worden afgerond.
4.9
De rechtbank overweegt als volgt. Ondanks dat [minderjarige 1] in het gesprek met de kinderrechter heeft aangegeven dat zij het contact met haar vader wel weer voorzichtig zou willen gaan opbouwen mits hij is gestopt met het gebruik van lachgas, acht de rechtbank het, net als de Raad, van belang dat er eerst nader onderzoek wordt verricht naar de behoeften van de minderjarigen en hun mogelijkheden in het contact met de man. De minderjarigen zijn kwetsbaar doordat zij een belast verleden kennen. Zij zijn onder meer getuige geweest van het huiselijk geweld dat tussen hun ouders heeft plaatsgevonden en hebben, ondanks dat de vrouw hen daar heel goed tegen lijkt te kunnen beschermen, last (gehad) van het onvoorspelbare gedrag van de man. De rechtbank vindt het van groot belang dat de minderjarigen niet (opnieuw) aan onveiligheid in het contact met de man worden blootgesteld, zeker nu zij al veel hebben meegemaakt en er thans nog veel onduidelijkheid bestaat over de situatie van de man. Daarbij betrekt de rechtbank dat de man niet met objectieve stukken heeft onderbouwd dat het nu inderdaad beter met hem gaat, hij de benodigde behandelingen heeft ondergaan en geen last meer heeft van een lachgasverslaving. De vrouw heeft op haar beurt echter zeer onderbouwd aangetoond dat er ook de afgelopen periode meermaals sprake is geweest van verontrustend gedrag bij de man, waaronder het meermaals overtreden van het contactverbod. Dit vindt de rechtbank zorgelijk. Het is in deze situatie immers des te meer van belang dat de man laat zien dat hij zijn gedrag onder controle heeft en zich aan afspraken kan houden. In dat kader merkt de rechtbank ook op dat het betreurenswaardig is dat de man niet op de mondelinge behandeling is verschenen.
4.1
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank een Raadsonderzoek in de bodemprocedure aangewezen om zich nader te laten informeren over de situaties van partijen en de minderjarigen en een onderzoek te laten uitvoeren naar de belangen van de minderjarigen aangaande zowel de gezagsuitoefening als de omgangsregeling dan wel verdeling van de zorg- en opvoedingstaken. Een onderzoek door de Raad zal tijd vergen en om te voorkomen dat er tijd verloren zal gaan zal de rechtbank daarom nu alvast, vooruitlopend en ten behoeve van de bodemprocedure, de Raad verzoeken om onderzoek te verrichten en een rapport uit te brengen omtrent de volgende vragen:
- Bestaat er, bij toewijzing van het gezag aan de ouders gezamenlijk, een onaanvaardbaar risico dat de minderjarigen klem of verloren zullen raken tussen de ouders en is niet te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zal komen of is het anderszins in het belang van de minderjarigen te achten om af te wijken van het in de wet neergelegde uitgangspunt dat de ouders gezamenlijk het gezag uitoefenen?
- Welke omgangsregeling c.q. verdeling van de zorg- en opvoedingstaken komt het meest tegemoet aan de belangen van de minderjarigen?
- Hoe dient de regeling qua aard, duur en frequentie vorm gegeven te worden?
- Zijn er contra-indicaties voor omgang en zo ja, welke?
- In hoeverre zijn deze contra-indicaties op te heffen; hoe, onder welke voorwaarden en op welke termijn?
Het rapport van de Raad moet worden ingediend in de bodemprocedure met zaak- en rekestnummer C/02/428584 / FA RK 24-5240. Ter informatie overweegt de rechtbank dat deze procedure reeds is gepland voor mondelinge behandeling op
[datum] 2025 om [uur] .
4.11
De rechtbank ziet, met de Raad, in de huidige situatie geen mogelijkheid om vooruitlopend op het onderzoek van de Raad een voorlopige, begeleide omgangsregeling vast te stellen tussen de man en de minderjarigen. De rechtbank is met de Raad van oordeel dat de behoeften en de mogelijkheden van de minderjarigen daartoe eerst goed moet worden onderzocht om te kunnen vaststellen of (en welke vorm van) contact met de man in het belang van de minderjarigen is. Het verzoek van de man zal in zoverre worden afgewezen.

5.De beslissing

De rechtbank:
5.1.
verzoekt de Raad voor de Kinderbescherming om ten behoeve van en vooruitlopend op de bodemprocedure (bij de rechtbank bekend onder zaak-/rekestnummer C/02/428584 / FA RK 24-5240 en mondelinge behandeling gepland op
[datum] 2025) een onderzoek in te stellen ter beantwoording van de in r.o. 4.10 vermelde vragen en daarover te rapporteren en te adviseren, welk rapport dient te worden ingebracht in de genoemde bodemprocedure, zulks onder gelijktijdige verstrekking van een afschrift daarvan aan de raadslieden van partijen;
5.2.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beslissing is gegeven en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2025 door mr. Dijkman, rechter, tevens kinderrechter, in aanwezigheid van mr. De Haas als griffier,
en op schrift gesteld op 6 februari 2025.
Mededeling van de griffier:
Indien hoger beroep tegen deze beschikking mogelijk is, kan dat worden ingesteld:
  • door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
  • door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het
gerechtshof ’s-Hertogenbosch.