ECLI:NL:RBZWB:2025:6471

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
29 september 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
BRE 24/4394
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanslag erfbelasting en de rechtsgeldigheid van de beslissing op bezwaar

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 april 2024, waarbij de aanslag erfbelasting is gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 behandeld, waarbij belanghebbende en vertegenwoordigers van de inspecteur aanwezig waren. De zaak betreft de aanslag erfbelasting die aan belanghebbende is opgelegd na het overlijden van zijn tante op 11 juli 2023. Belanghebbende is voor een vierde gedeelte erfgenaam en heeft € 30.000 ontvangen uit de nalatenschap. De inspecteur heeft de aanslag vastgesteld op € 32.728, gebaseerd op de ingediende aangifte die een waarde van de nalatenschap van € 130.915 vermeldt.

De rechtbank oordeelt dat de inspecteur de aanslag niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Belanghebbende heeft geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de aanslag te hoog is, noch heeft hij concrete informatie over gemaakte kosten overgelegd die mogelijk van de waarde van de nalatenschap afgetrokken kunnen worden. Daarnaast verwerpt de rechtbank het argument van belanghebbende dat de aanslag moet worden vernietigd vanwege een overschrijding van de beslistermijn in bezwaar. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de aanslag erfbelasting niet wordt vernietigd of verminderd. Belanghebbende krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 24/4394

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 september 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] , uit [plaats] , belanghebbende

en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 11 april 2024. In die uitspraak heeft de inspecteur de aan belanghebbende opgelegde aanslag erfbelasting gehandhaafd.
1.1.
Belanghebbende heeft tegen de beslissing van de inspecteur beroep ingesteld.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 28 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: belanghebbende, en namens de inspecteur [inspecteur 1] en mr. [inspecteur 2] .

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de inspecteur de aanslag erfbelasting niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Verder gaat de rechtbank in op de stelling van belanghebbende dat de aanslag moet worden vernietigd wegens overschrijding van de beslistermijn in bezwaar.
3. De rechtbank komt tot het oordeel dat de inspecteur de aanslag erfbelasting niet tot een te hoog bedrag aan belanghebbende heeft opgelegd. Dat de inspecteur de beslistermijn in bezwaar heeft overschreden, leidt er daarnaast ook niet toe dat de aanslag erfbelasting moet worden vernietigd.
3.1.
Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. De tante van belanghebbende (hierna: de tante) is op 11 juli 2023 overleden. Belanghebbende is voor een vierde gedeelte erfgenaam in de nalatenschap.
4.1.
Volgens de verklaring van erfrecht, is [persoon] , een andere neef van de tante, door de erfgenamen gemachtigd tot onder meer het doen van aangifte erfbelasting.
4.2.
Belanghebbende heeft op 16 augustus 2023 € 30.000 verkregen uit de nalatenschap van zijn tante.
4.3.
[persoon] heeft op 16 oktober 2023 aangifte erfbelasting namens de erfgenamen gedaan. In de aangifte staat dat de nalatenschap van de tante een waarde heeft van € 130.915.
4.4.
De inspecteur heeft met dagtekening 8 november 2023 aan belanghebbende de aanslag erfbelasting opgelegd. In die aanslag heeft de inspecteur de verkrijging van belanghebbende, conform de ingediende aangifte, vastgesteld op een vierde gedeelte van € 130.915, te weten € 32.728.
4.5.
Belanghebbende heeft op 20 november 2023 bezwaar gemaakt tegen de aanslag erfbelasting.
4.6.
De inspecteur heeft op 27 november 2023 de beslistermijn in bezwaar eenzijdig verlengd tot en met 13 maart 2024.
4.7.
Op 11 april 2024 heeft de inspecteur uitspraak op bezwaar gedaan.

Motivering

5. Belanghebbende voert allereerst aan dat hij slechts € 30.000 uit de nalatenschap heeft ontvangen, zodat de aanslag erfbelasting – die uitgaat van een verkrijging van € 32.728 – tot een te hoog bedrag is vastgesteld.
5.1.
De inspecteur betwist dat de aanslag tot een te hoog bedrag is opgelegd. Hij wijst erop dat hij de aanslag erfbelasting conform de ingediende aangifte heeft opgelegd, en dat hij geen aanleiding ziet om de aanslag te verlagen.
5.2.
De rechtbank overweegt als volgt. [persoon] heeft namens belanghebbende een aangifte erfbelasting ingediend waaruit een waarde van de verkrijging van belanghebbende uit de nalatenschap volgt van € 32.728. Uit de stukken van het dossier volgt niet dat bij de inspecteur andere informatie over de waarde van de nalatenschap bekend was dan deze ingediende aangifte. De inspecteur heeft daarom in beginsel terecht de aanslag erfbelasting opgelegd conform de ingediende aangifte.
5.3.
Ter zitting heeft belanghebbende aangegeven dat hij in totaal maar € 30.000 uit de nalatenschap heeft ontvangen, en dat het verschil tussen de aangegeven € 32.728 en de ontvangen € 30.000 mogelijk is gelegen in na het overlijden van de tante gemaakte kosten die ten laste van de nalatenschap zijn gekomen. De bewijslast dat sprake is van kosten die voor de berekening van de verschuldigde erfbelasting van de waarde van de nalatenschap kunnen worden afgetrokken, rust op belanghebbende. Belanghebbende heeft geen concrete informatie over gemaakte kosten overgelegd, zodat de rechtbank (en ook de inspecteur) niet kan beoordelen of en tot welk bedrag kosten van de waarde van de nalatenschap kunnen worden afgetrokken voor de berekening van de verschuldigde erfbelasting. Zonder die nadere informatie heeft belanghebbende dan ook niet aannemelijk gemaakt dat zijn verkrijging voor de berekening van de erfbelasting op een lager bedrag moet worden gesteld dan het bedrag dat uit de aangifte volgt. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om de aanslag erfbelasting te verminderen.
5.4.
Ook gaat de rechtbank niet mee in het betoog van belanghebbende dat de aanslag erfbelasting moet worden vernietigd omdat de inspecteur te laat op zijn bezwaar heeft beslist. Het enkele feit dat de inspecteur pas na door de hem gestelde beslistermijn op het bezwaar van belanghebbende heeft beslist, maakt namelijk niet dat de aanslag erfbelasting onrechtmatig is.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de aanslag erfbelasting niet wordt vernietigd of verminderd. Belanghebbende krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.D.M.A. Reijs, rechter, in aanwezigheid van mr. S.A.C. Deeleman, griffier, op 29 september 2025. De uitspraak is openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.