ECLI:NL:RBZWB:2025:6483

Rechtbank Zeeland-West-Brabant

Datum uitspraak
1 oktober 2025
Publicatiedatum
29 september 2025
Zaaknummer
23/11407
Instantie
Rechtbank Zeeland-West-Brabant
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen naheffingsaanslag BPM en schadevergoeding wegens termijnoverschrijding

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Zeeland-West-Brabant het beroep van belanghebbende B.V. tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van de Belastingdienst, die op 30 oktober 2023 een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (BPM) heeft opgelegd van € 6.738. De rechtbank behandelt het beroep op 20 augustus 2025 en concludeert dat de naheffingsaanslag terecht is opgelegd, maar tot een te hoog bedrag. De rechtbank oordeelt dat de historische nieuwprijs van de auto moet worden vastgesteld op € 114.646, wat leidt tot een vermindering van de naheffingsaanslag tot € 6.438. Daarnaast heeft belanghebbende recht op een schadevergoeding van € 500 wegens overschrijding van de redelijke termijn van twee jaar voor de behandeling van het geschil. De rechtbank vernietigt de uitspraak op bezwaar en veroordeelt de inspecteur tot betaling van het griffierecht en proceskosten aan belanghebbende.

Uitspraak

RECHTBANK ZEELAND-WEST-BRABANT
Zittingsplaats Breda
Belastingrecht
zaaknummer: BRE 23/11407

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 oktober 2025 in de zaak tussen

[belanghebbende] B.V., gevestigd te [plaats] , belanghebbende

(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),
en

de inspecteur van de Belastingdienst, de inspecteur,

en

de Staat der Nederlanden (de Minister van Justitie en Veiligheid).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van belanghebbende tegen de uitspraak op bezwaar van de inspecteur van 30 oktober 2023.
1.1.
De inspecteur heeft aan belanghebbende een naheffingsaanslag in de belasting van personenauto’s en motorrijwielen (bpm) opgelegd van € 6.738. Daarbij is bij beschikking € 38 belastingrente in rekening gebracht (de belastingrentebeschikking).
1.2.
De inspecteur heeft het bezwaar van belanghebbende ongegrond verklaard.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 20 augustus 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen, namens de gemachtigde van belanghebbende, mr. [naam] , en namens de inspecteur mr. [inspecteur 1] , [inspecteur 2] en [inspecteur 3] (als toehoorder).

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak of de inspecteur aan belanghebbende de naheffingsaanslag terecht en niet tot een te hoog bedrag heeft opgelegd. Meer in het bijzonder is in geschil of de zogenoemde herleidingsmethode kan worden toegepast, of sprake is van een waardevermindering wegens schade en een schadeverleden, de hoogte van de historische nieuwprijs en of sprake is van schending van het vertrouwensbeginsel.
2.1.
De inspecteur heeft ter zitting verklaard dat de belastingrentebeschikking moet worden vernietigd.
2.2.
Belanghebbende heeft de stelling met betrekking tot de onafhankelijkheid van de hertaxateur op de zitting ingetrokken.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is de naheffingsaanslag terecht opgelegd, maar wel tot een te hoog bedrag. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Feiten

4. Belanghebbende heeft op 22 november 2022 aangifte gedaan voor de registratie van een Ford Mustang Coupé, [VIN-nummer] (de auto) en een bedrag aan Bpm voldaan van € 9.112.
4.1.
Bij de aangifte is een taxatierapport van 22 november 2022 gevoegd. Daarin is een CO2-uitstoot van de auto van 291 gr/km opgenomen. Daarnaast is een netto cataloguswaarde van € 37.496 en een handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat van € 25.755 vermeld, gebaseerd op een koerslijst van XRay. De taxateur heeft een schadebedrag van € 6.274 berekend en daarvan € 4.517 (72%) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht. Daarnaast heeft hij een bedrag van € 6.439 (25% van de handelswaarde in onbeschadigde staat) op de handelsinkoopwaarde in mindering gebracht wegens het schadeverleden van de auto. De taxateur heeft de handelsinkoopwaarde in beschadigde staat vastgesteld op € 14.799.
4.2.
De inspecteur heeft een hertaxatie laten verrichten door Domeinen Roerende Zaken (DRZ). De bevindingen zijn opgenomen in een rapport van 1 december 2022. De hertaxateur heeft geen schade geconstateerd die tot een waardevermindering van de auto zou moeten leiden.
4.3.
De inspecteur heeft bij het opleggen van de naheffingsaanslag het standpunt ingenomen dat de verschuldigde bpm moet worden vastgesteld op € 15.850. Hij is daarbij uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 112.510 en een CO2-uitstoot van het referentievoertuig van 281 gr/km. Verder heeft hij geen rekening gehouden met een waardecorrectie wegens schade en de handelsinkoopwaarde vastgesteld op € 25.750.

Overwegingen

Herleidingsmethode
4.4.
Bij zijn arrest van 11 juli 2025 [1] heeft de Hoge Raad beslist dat de herleidingsmethode niet aansluit bij de wettelijk toegestane methoden tot het berekenen van de afschrijving van artikel 10 van de Wet Bpm. De Hoge Raad sloot zich daarbij aan bij de conclusie van de Advocaat Generaal van 12 december 2023 [2] die alle gronden voor toepassing van de herleidingsmethode afwees. Deze beroepsgrond van belanghebbende faalt.
Waardevermindering wegens schade
4.5.
Belanghebbende stelt dat de naheffingsaanslag ten onrechte is opgelegd omdat geen rekening is gehouden met de schade.
4.6.
Omdat sprake is van een waardeverminderende omstandigheid rust de bewijslast voor de in aanmerking te nemen schade op belanghebbende. Belanghebbende moet de omvang van de schade, en de invloed daarvan op de handelsinkoopwaarde, aannemelijk maken. De rechtbank merkt op dat zij géén expert is in de waardering van auto’s. De rechtbank is daarom in hoge mate afhankelijk van wat partijen aandragen, indien een geschil bestaat over de vraag of en zo ja in hoeverre er sprake is van schade.
4.7.
De rechtbank stelt voorop dat normale gebruiksschade niet in mindering gebracht kan worden op de handelsinkoopwaarde van de auto. Onder normale gebruiksschade moet worden verstaan slijtage en kleine beschadigingen die ontstaan door gebruik van de auto en die passen bij de leeftijd en kilometrage van de auto. [3] Te denken valt hierbij aan slijtage aan motor en banden of kleine beschadigingen zoals steenslag, krasjes en kleine deuken.
4.8.
Belanghebbende heeft het standpunt ingenomen dat sprake is van in ieder geval een bedrag van € 6.274 aan schade die leidt tot een waardevermindering van de handelsinkoopwaarde met € 4.517. De inspecteur stelt dat de hertaxateur geen schade heeft geconstateerd die tot een waardevermindering zou moeten leiden.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat belanghebbende, gelet op de gemotiveerde betwisting van de inspecteur, niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van meer dan normale gebruiksschade. De rechtbank weegt daarbij mee dat de auto uit 2017 is en 88.852 kilometer heeft gereden. De inspecteur heeft daarom terecht geen rekening gehouden met een waardevermindering wegens schade.
4.10.
Verder heeft belanghebbende haar stelling dat sprake zou zijn van een binnen de branche ontwikkeld beleid voor wat betreft het onderscheid tussen normale gebruikssporen en echte schade in het kader van de Bpm niet aannemelijk gemaakt, noch dat dergelijk beleid zou nopen tot het toepassen van een waardevermindering.
Waardevermindering wegens schadeverleden
4.11.
Belanghebbende heeft gesteld dat rekening moet worden gehouden met het schadeverleden van de auto.
4.12.
Een belastingplichtige die stelt dat een schadeverleden een waardeverminderende invloed heeft op de auto, moet dit aantonen door middel van een deskundigenonderzoek. Een verwijzing naar een algemeen bekend feit, een algemene tabel of een schatting in goede justitie is daartoe niet voldoende. [4]
4.13.
Belanghebbende heeft naar het oordeel van de rechtbank niet aan deze bewijslast voldaan. Niet gebleken is dat een deskundigenonderzoek als hiervoor bedoeld is uitgevoerd. Weliswaar is in het door belanghebbende gebruikte taxatierapport een waardevermindering wegens schadeverleden toegepast, maar de hoogte is berekend op een percentage van de handelsinkoopwaarde. Uit niets volgt dat de taxateur zelf nader onderzoek heeft gedaan naar het schadeverleden en naar wat de waardeverminderende invloed daarvan is geweest. De in beroep overgelegde foto is, mede gelet op de gemotiveerde betwisting door de inspecteur, niet toereikend als bewijs voor de waardevermindering. Dit betekent dat belanghebbende geen recht heeft op de door haar bepleite vermindering.
Historische nieuwprijs
4.14.
Belanghebbende heeft gesteld dat de afschrijving moet worden berekend aan de hand van de historische nieuwprijs gebaseerd op CO2-uitstoot van de auto zelf van 291 gr/km en niet op basis van de CO2-uitstoot van het referentievoertuig van 281 gr/km, zoals de inspecteur heeft gedaan.
4.15.
Zoals volgt uit het arrest van de Hoge Raad van 22 december 2023 [5] bepaalt de Wet Bpm op dit punt dat het afschrijvingspercentage moet worden bepaald door de verhouding tussen de handelsinkoopwaarde respectievelijk de taxatiewaarde van het te registreren motorrijtuig en de som van de catalogusprijs van het te registreren voertuig en het bedrag aan Bpm dat voor het te registreren motorrijtuig verschuldigd zou zijn geweest op het tijdstip waarop het voor het eerst in gebruik werd genomen. Het gelijk op dit punt is daarom aan belanghebbende. Het beroep van belanghebbende op het vertrouwensbeginsel hoeft dan geen behandeling meer.
Hoogte van de naheffingsaanslag
4.16.
Voorgaande leidt tot de conclusie dat de historische nieuwprijs moet worden vastgesteld op € 114.646, zijnde de catalogusprijs van € 37.496 te vermeerderen met 21% btw (€ 7.874) en Bpm (€ 69.276). De verschuldigde Bpm bedraagt dan € 15.550. Belanghebbende heeft op aangifte reeds een bedrag van € 9.112 voldaan zodat de naheffingsaanslag moet worden verminderd tot € 6.438.
Immateriëleschadevergoeding
4.17.
Belanghebbende heeft op 11 december 2023 verzocht om toekenning van een schadevergoeding vanwege de overschrijding van de redelijke termijn waarbinnen het onderhavige geschil beslecht had moeten zijn.
4.18.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur het bezwaarschrift op 26 mei 2023 heeft ontvangen. De rechtbank doet uitspraak op 1 oktober 2025. De redelijke termijn van twee jaar is met afgerond 5 maanden overschreden. Belanghebbende heeft recht op een schadevergoeding van € 500. Omdat de bezwaarfase afgerond 6 maanden heeft geduurd komt de volledige termijnoverschrijding voor rekening van de Staat. De rechtbank merkt de Staat in zoverre mede aan als partij in dit geding.

Conclusie en gevolgen

5. Het beroep is gegrond.
5.1.
Omdat het beroep gegrond is moet de inspecteur het griffierecht aan belanghebbende vergoeden en krijgt belanghebbende ook een vergoeding van zijn proceskosten. De inspecteur moet deze vergoeding betalen.
5.2.
De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgt belanghebbende een vast bedrag per proceshandeling. In bezwaar heeft elke proceshandeling een waarde van € 647. [6] In beroep heeft elke proceshandeling een waarde van € 907. De gemachtigde heeft een bezwaarschrift ingediend, de hoorzitting bijgewoond, een beroepschrift ingediend en heeft aan de zitting van de rechtbank deelgenomen. De vergoeding bedraagt dan in totaal € 3.108.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de naheffingsaanslag tot een bedrag van € 6.438;
- vernietigt de belastingrentebeschikking;
- veroordeelt de Staat tot het betalen van een vergoeding van immateriële schade aan belanghebbende tot een bedrag van € 500;
- bepaalt dat de inspecteur het griffierecht van € 365 aan belanghebbende moet vergoeden;
- veroordeelt de inspecteur tot betaling van € 3.108 aan proceskosten aan belanghebbende.
Deze uitspraak is gedaan op 1 oktober 2025 door mr. S.A.J. Bastiaansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J. van Balkom, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
griffier
rechter
Deze uitspraak is in Mijn Rechtspraak geplaatst.
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist. [7]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch (belastingkamer), Postbus 70583, 5201 CZ 's-Hertogenbosch.

Voetnoten

3.Artikel 2, aanhef en onderdeel c, van de Wet Bpm.
4.Vgl. HR 2 februari 2024, ECLI:NL:HR:2024:147, r.o. 3.6.2.
6.Vgl. Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060.
7.Artikel 27h, derde lid, en artikel 28, zevende lid, van de AWR.