In deze uitspraak van de Rechtbank Zeeland-West-Brabant op 29 september 2025, wordt geoordeeld over de beroepen van een belanghebbende uit Groot-Brittannië tegen de bestreden uitspraken op bezwaar van de heffingsambtenaar van 3 augustus 2023. De beroepen zijn gericht tegen de aanslagen forensenbelasting over de jaren 2020 en 2021. De rechtbank stelt vast dat de bezwaren niet tijdig zijn ingediend, aangezien de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift eindigde op 11 februari 2021 respectievelijk 11 februari 2022. De belanghebbende heeft pas op 3 maart 2023 bezwaar gemaakt, wat de rechtbank als niet-tijdig beschouwt. De rechtbank oordeelt dat het te laat indienen van het bezwaarschrift niet verontschuldigbaar is, ondanks de verwijzing naar de coronapandemie als reden voor vertraging. De rechtbank concludeert dat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard en dat de beroepen kennelijk ongegrond zijn. Daarnaast verklaart de rechtbank zich onbevoegd te oordelen over de ambtshalve beslissingen van de heffingsambtenaar, aangezien deze beslissingen niet voor bezwaar en beroep vatbaar zijn. De uitspraak wordt openbaar gemaakt en de rechtbank wijst op de mogelijkheid voor partijen om verzet aan te tekenen tegen deze uitspraak binnen zes weken.